Hauwmossen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Rasbak (overleg | bijdragen) op 27 aug 2019 om 07:33.
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Hauwmossen
Phaeoceros laevis
Taxonomische indeling
Rijk:Viridiplantae
Cavalier-Smith (1981)
Onderrijk:Embryophyta
Stam
Anthocerotophyta
Stotler & Crandall-Stotler (1977)
Levenscyclus van Hauwmossen
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Hauwmossen op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De Hauwmossen (Anthocerotophyta[1]), zijn kleine planten, die gerekend worden tot de Embryophyta. Vroeger vormden de hauwmossen, met de levermossen (Marchantiophyta) en de (blad)mossen (Bryophyta) samen de stam van de mossen (in wijdere zin).

Hauwmossen lijken in de gametofytfase op de thalleuze levermossen, maar als zij zonder concurrentie kunnen groeien zijn de planten vaak bijna cirkelrond. De bouw van het thallus van hauwmossen is eenvoudig, veel eenvoudiger dan dat van het levermos Parapluutjesmos. Kenmerkend is een epidermis en luchtkamers. Sommige soorten gaan een symbiotische relatie aan met Nostoc (een blauwwier), die de luchtkamers binnenkomt via scheuren in het oppervlak aan de onderzijde. De vrij gametofyt is vettig van uiterlijk. Een ander uniek kenmerk van dit fylum is dat de plastiden groot zijn in vergelijking met die van andere landplanten, die kleiner en lensvormig zijn.

De archegonia en antheridia bevinden zich op het bovenoppervlak van het thallus. De archegonia en antheridia zijn echter niet goed afgescheiden van het thallus: zo is het archegonium gereduceerd tot de halskanaalcellen, die ingebed liggen in ongedifferentieerde thallusweefsel. Voor de antheridia is de situatie vergelijkbaar.

De sporofyt is vrij complex, in tegenstelling tot de eenvoudige bouw van de gametangia. De sporofyt ontstaat door de groei van een intercalair meristeem (dat wil zeggen niet aan de groeitop liggend meristeem) vlak boven de voet van de sporofyt. Het sporekapsel heeft de vorm van een hoorn en heeft relatief weinig sporenvormend weefsel. Het kapsel heeft fotosynthetische weefsels en stomata. Het kapsel is enigszins onbepaald, waarbij de sporen zich in verschillende ontwikkelingsstadia bevinden, en opent zich voortdurend langs de overlangse spleten. De sporen worden verspreid met behulp van pseudo-elateren.

Fylogenetische stamboom van de Embryophyta
naar Holt & Iudica [2][3][4][5]
niet-monofyletische groep
(→ behoort tot de ...) wordt ook gerekend tot een polyfyletische groep

Vergelijking met mossen en levermossen

Vergelijking van levermossen, mossen en hauwmossen.
Generatie,
Kernfase
Kenmerken Marchantiophyta
Levermossen
Bryophyta
Mossen
Anthocerotophyta
Hauwmossen
Gametofyt,
Haplofase
protonema thalleus draadvormig bolvormig
mosknoppen slecht 1 mosknop op protonema veel mosknoppen op protonema slecht 1 mosknop op protonema
mosplant is thallus
of bebladerde spruit
of bebladerde spruit meestal dorsivetraal,
of eenvoudig thallus,
of thallus met luchtkamers
bebladerde spruit,
zelden duidelijk dorsivetrale bouw,
(stengel en takken met blaadjes)
eenvoudig thallus
blad rangschikking 2 of 3 rijen of niet van toepassing bladen verspreid, spiralen (niet van toepassing)
bladvorm 2- tot meerlobbig of n.v.toep. bladen zelden gelobd
bladnerven geen, hoogstens schijnnerf of n.v.toep. 0, 1 of 2 bladnerven; meer cellen dik
olielichaampjes olielichaampjes aanwezig bij veel soorten geen olielichaampjes (uitz.: Takakia) geen olielichaampjes
chloroplasten veel kleine chloroplasten per cel veel kleine chloroplasten per cel 1 enkele, grote, met pyrenoïde
cellen voor
watertransport
alleen bij enkele eenvoudige
thalleuze vormen
geleidend weefsel in stengel
van de gametofyt (en in sporofyt)
geen
rizoïden hyalien, eencellig bruin, meercellig hyalien, eencellig
gametangia
plaatsing
in clusters aan de top van bebladerde tak
of op oppervlak van thallus
in clusters aan de
top van bebladerde tak
verzonken in het thallus, verspreid
huidmondjes soms ademopeningen geen huidmondjes aanwezig
calyptra, huikje geen frequent geen
Sporofyt,
Diplofase
groeipunt driesnedige topcel driesnedige topcel meristeem
kapselsteel (seta)
ontwikkeling
strekt zich pas vlak voor het
loslaten van de rijpe sporen
strekt zich al voor de sporenrijping,
soms een pseudopodium
afwezig
kapselsteel kleur hyalien, niet fotosynthetisch fotosynthetisch en groen (niet van toepassing)
kapsel bouw ongedifferentieerd; bolvormig of verlengd met peristoom, operculum, theca en nek ongedifferentieerd; langwerpig
kapsel groei groei snel, beperkt, vaste grootte groei langzaam, beperkt, vaste grootte continue groei door basaal meristeem
columella geen columella columella aanwezig columella aanwezig
steriele cellen
tussen de sporen
elateren eencellig
met spiraalverdikkingen
nooit pseudo-elateren:
meercellig, vertakt
openen van kapsel
bij rijping
tanden of 4 kleppen operculum en peristoom,
zelden met 2 spleten of 4 tanden
2 kleppen
huidmondjes geen op sporenkapsel aanwezig

Families en geslachten

Anthocerotaceae

Dendrocerotaceae

Leiosporocerotaceae

Notothyladaceae