Naar inhoud springen

Svante Arrhenius

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 2a02:1811:e50a:1b00:a5f3:9c82:b934:fc00 (overleg) op 26 jan 2020 om 12:55. (→‎Broeikaseffect: Keeling heeft CO2 concentraties gemeten. Hij heeft nooit gezegd dat alle opwarming enkel aan CO2 te wijten valt. Er bestaat ook geen bron van.)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Nobelprijswinnaar  Svante August Arrhenius
19 februari 18592 oktober 1927
Svante August Arrhenius
Geboorteland Zweden
Geboorteplaats Gut Wik
Overlijdensplaats Stockholm
Nobelprijs Scheikunde
Jaar 1903
Reden "Voor zijn elektrolytische dissociatietheorie."
Voorganger(s) Hermann Emil Fischer
Opvolger(s) William Ramsay
Portaal  Portaalicoon   Scheikunde
Graf (Uppsala)

Svante August Arrhenius (Uppsala, 19 februari 1859Stockholm, 2 oktober 1927) was een Zweeds natuur- en scheikundige. Arrhenius heeft de Nobelprijs voor Scheikunde ontvangen in 1903 voor zijn werk aan de elektrolytische dissociatietheorie.

Biografie

Arrhenius werd geboren in Gut Vik, nabij Uppsala, als zoon van Svante Gustav en Carolina Thunberg Arrhenius.[1] Zijn vader was een landmeter voor de universiteit van Uppsala. Op achtjarige leeftijd ging hij naar Katedralskolan, waar hij uitblonk in de natuur- en wiskunde, en die hij als jongste en meest bekwame student in 1876 afsloot.

Hij promoveerde in 1884 tot doctor in de wetenschappen aan de universiteit van Uppsala, met een proefschrift over de elektrische geleidbaarheid van oplossingen.[2] Hierin veronderstelde hij dat als zouten in water worden opgelost, deze opbreken in geladen deeltjes – ionen genoemd. Dit proefschrift, dat door de jury niet naar waarde werd geschat, was nochtans het uitgangspunt en de grondslag van de theorie van de elektrolytische dissociatie.

Overtuigd van zijn gelijk stuurde hij zijn proefschrift op naar een aantal bekende scheikundigen, waaronder Rudolf Clausius, Jacobus van 't Hoff en Wilhelm Ostwald. Van hen kreeg hij wel de gewenste erkenning. Ostwald bood hem zelfs een positie aan bij zijn Polytechnicum in Riga, maar Arrhenius nam het aanbod uiteindelijk niet aan. Ten eerste omdat zijn vader in de tussentijd ernstig ziek was geworden en ten tweede omdat hij een baan als lector kreeg aangeboden bij de universiteit van Uppsala. Voor zijn theorie ontving Arrhenius in 1903 de Nobelprijs voor scheikunde. Arrhenius wordt beschouwd als een van de grondleggers van de fysische chemie.

Arrhenius bleef maar kort in Uppsala omdat hij van de Zweedse Academie van Wetenschappen een reisbeurs kreeg. Dit stelde hem in staat om een twee jaar durende rondreis door Europa te maken en waarin hij de belangrijkste Europese laboratoriums bezocht. Zo werkte hij samen met Ostwald in Riga, Friedrich Kohlrausch in Würzburg, Ludwig Boltzmann in Zürich en van 't Hoff in Amsterdam. Na zijn terugkeer in Zweden nam hij in 1891 een docentschap aan bij de Technische Universiteit in Stockholm. Van 1895 tot 1904 was hij hoogleraar in de natuurkunde aan de universiteit van Stockholm.

Arrhenius was tweemaal getrouwd. De eerste keer in 1894 met Sofia Rudbeck, zijn assistente bij de Technische Universiteit. Het huwelijk werd in 1896 beëindigd na de geboorte van hun zoon, Olev Vilhelm. Negen jaar later hertrouwde hij met Maria Johansson, met wie hij twee dochters, Ester en Anna-Lisa, en een zoon, Sven, kreeg.

De Zweedse klimaat-en milieuactiviste Greta Thunberg (geboren in 2003) is een verre achternicht van Arrhenius. Haar vader is Svante Thunberg, een acteur, genoemd naar Svante Arrhenius.

Broeikaseffect

Arrhenius wordt gezien als de eerste wetenschapper die het zogenaamde Arrheniuseffect beschreef, een natuurlijke versterking van de opwarming door toenemende verdamping van water en koolstofdioxide (CO2) uit zee als gevolg van afname van de aardse albedo.[3] Hij voorspelde dat een toename van CO2 in de atmosfeer een stijging van de temperatuur op aarde veroorzaakt. Volgens hem zou een verdubbeling van CO2 gecorreleerd zijn met een opwarming van 4 tot 6 graden, die voor 2/3e deel door waterdamp en voor 1/3e deel door CO2 veroorzaakt werd.

Nobelcomité

Rond 1900 raakte Arrhenius betrokken bij de oprichting van het Nobelinstituut en de bijbehorende Nobelprijzen. In 1901 werd hij – ondanks een sterke oppositie – gekozen tot lid van de Koninklijke Zweedse Academie voor Wetenschappen. Voor de rest van zijn leven zou hij als lid aanblijven van het Nobelcomité van de Natuurkunde en een de facto lid van het Nobelcomité van de Scheikunde.

Hij gebruikte zijn invloedrijke positie om Nobelprijzen te regelen voor zijn vrienden (Jacobus van 't Hoff, Wilhelm Ostwald en Theodore Richards) en probeerde ze te onthouden aan zijn vijanden (Paul Ehrlich, Walther Nernst, Dmitri Mendelejev). Zelf was hij in 1903 de eerste Zweed die werd onderscheiden met de Nobelprijs van de Scheikunde.

In 1905, na de oprichting van het Nobelinstituut voor Fysische Chemie in Stockholm, werd hij benoemd tot directeur, een positie die hij behield tot aan zijn pensionering in 1927. In 1910 werd hij Fellow van de Royal Society en in 1912 werd hij gekozen tot buitenlands erelid van de American Academy of Arts and Sciences. Naast de Nobelprijs werd Arrhenius ook onderscheiden met de Davy-medaille (1902), de eerste Willard Gibbs Medal (1911) van de American Chemical Society, de Faraday Medal (1914) van de Britse Chemical Society en de Franklin Medal (1920).

Gordon Stein schreef dat Svante Arrhenius een atheïst was.[4][1]

Bibliografie

  • Das Werden der Welten (1907)
  • Immunochemie (1907)
  • Theorie der Chemie (1909
  • Quantitative laws in biological chemistry (1915)
  • Destinies of stars (1918)
  • Die Chemie und das moderne Leben (1922)
  • The foundation of the theory of dilute solutions (1929, met J.H. van 't Hoff)
  • Die Sternenwelt (1931, met K.E. Lundmark)
Zie de categorie Svante Arrhenius van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.