Naar inhoud springen

Paus Pius XII

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Pius XII)
Pius XII
Eugenio Maria Giuseppe Giovanni Pacelli
2 maart 1876 – 9 oktober 1958
Paus Pius XII
Paus
Periode 1939–1958
Voorganger Pius XI
Opvolger Johannes XXIII
Wapen Wapen
Handtekening Handtekening
Lijst van pausen
Portaal  Portaalicoon   Christendom

Paus Pius XII, geboren als Eugenio Maria Giuseppe Giovanni Pacelli (Rome, 2 maart 1876Castel Gandolfo, 9 oktober 1958), was een Italiaanse paus van 1939 tot aan zijn dood in 1958. Aan het begin van zijn pontificaat brak de Tweede Wereldoorlog uit en in de laatste jaren ervan dreigde het gevaar van de Koude Oorlog, die er enkele jaren later dan ook zou komen. Pius XII verbood katholieken om lid te worden van de Italiaanse Communistische Partij.

Theologisch belangrijk is zijn plechtige definitie van het dogma van Maria-Tenhemelopneming met ziel en lichaam in 1950.

In de beschrijving van zijn leven vóór het pausschap wordt zijn geboorte- en familienaam gebruikt: Eugenio Pacelli.

1876 – 18 mei 1917

[bewerken | brontekst bewerken]
Eugenio als zesjarige

Eugenio was de tweede zoon en het derde kind van Filippo Pacelli en Virginia Graziosi. De familie Pacelli was een van oorsprong eenvoudige familie afkomstig uit Onano. Aan hun betrokkenheid met het Vaticaan dankte zij echter de adellijke titel van markies, verleend door paus Pius IX aan Eugenio’s grootvader Marcantonio Pacelli. Deze was evenals Eugenio’s vader (en later ook zijn broer Francesco) als advocaat verbonden aan het Vaticaan. Ernesto Pacelli, een oom, was financieel adviseur van de opeenvolgende pausen Leo XIII, Pius X en Benedictus XV.

Na de lagere school vervolgde Eugenio zijn middelbare school aan het Liceo Ennio Quirini Visconti, een vroegere jezuïetenuniversiteit met de naam Collegio Romano.[1] Deze antiklerikale, publieke school was door zijn vader uitgekozen, omdat het onderwijs een goede opstap vormde voor een vervolgstudie rechten. Door zijn beide zoons hiernaartoe te sturen, hoopte Filippo dat beiden in zijn voetsporen zouden treden.[2] Nadat hij in 1894 was afgestudeerd trok Eugenio zich in augustus 1894 enkele dagen terug in retraite bij de kanunniken van de Sint-Jan van Lateranen, waarna hij zijn ouders te kennen gaf naar het seminarie Collegio Capranica te willen,[3][4] het oudste seminarie van Rome. Via het seminarie volgde hij studies filosofie aan de Pauselijke Universiteit Gregoriana, theologie aan het Ateneo Pontifico di Sant’Apollinare en talen en geschiedenis aan de Università degli studi di Roma "La Sapienza". Vanwege zijn slechte gezondheid werd hem door paus Leo XIII dispensatie verleend om de priesterstudies niet vanuit het seminarie maar vanuit het ouderlijk huis te vervolgen.[4][5]

Priester Eugenio Pacelli

Op 2 april 1899 (eerste paasdag) werd Eugenio Pacelli tot priester gewijd door hulpbisschop Cassetta van Rome[6] en op 3 april droeg hij zijn eerste mis op in de Borghesekapel van de Santa Maria Maggiore.[7] Na zijn wijding studeerde hij canoniek recht aan het Ateneo Pontifico di Sant’Apollinare.

In 1901 kwam Pacelli in dienst als minutant (redacteur) van de Sacra Congregatio pro Negotiis Ecclesiasticis Extraordinariis, een congregatie opgezet door paus Pius VII, op dat moment onder leiding van bisschop Pietro Gasparri. In dat jaar had hij ook zijn eerste buitenlandse reis gemaakt namens het Vaticaan: Pacelli was gevraagd een persoonlijke brief van de paus te overhandigen aan de nieuwe koning Eduard VII van het Verenigd Koninkrijk, na de dood van koningin Victoria.[8] Pietro Gasparri had groot vertrouwen in Eugenio Pacelli en wees hem aan als assistent bij de codificatie van het kerkelijk recht, een opdracht die in 1917 werd voltooid.[9] Ook werd Pacelli gevraagd een zogenaamd libro bianco ('wit boek') te schrijven, een boekwerk waarin de bezwaren van het Vaticaan tegen de Franse regering werden verzameld. Het schrijven van het witboek was een reactie op de scheiding van kerk en staat in 1905 in Frankrijk.[10]

Ondertekening concordaat met Servië in 1914. Links Eugenio Pacelli

Een aanbod van de katholieke universiteit van Washington D.C. in 1908, waarbij hem de stoel Romeins recht werd aangeboden, werd door Pacelli niet geaccepteerd, mede op advies van paus Pius X en de kardinalen Merry del Val en Gasparri.[11]

In 1908 begeleidde Pacelli kardinaal Rafael Merry del Val op een reis naar Londen waar van 8 tot 13 september het Internationaal Eucharistisch Congres werd gehouden. Drie jaar later zou hij opnieuw naar Londen afreizen om daar op 22 juni 1911 de kroning van koning George V bij te wonen.[10]

Op 7 maart 1911 werd Pacelli benoemd tot proprefect van de Sacra Congregatio pro Negotiis Ecclesiasticis Extraordinariis, gevolgd door zijn benoeming tot prefect van dezelfde Congregatie op 1 februari 1914.[12] In die hoedanigheid werd hem gevraagd een opzet te maken voor een af te sluiten concordaat met Servië, dat op 24 juni 1914 – vier dagen voor de moordaanslag op aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk – werd gesloten.[13]

Tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog werd Pacelli betrokken bij de hulpcampagne die de paus had opgezet om families te informeren over het lot van hun ten strijde getrokken familieleden. In samenwerking met het Rode Kruis werden personen opgespoord en indien mogelijk ook gerepatrieerd.[14]

Op 12 april 1917 overleed de nuntius van Duitsland, aartsbisschop Giuseppe Aversa, die de nuntiatuur slechts vier maanden vervuld had. Op voordracht van Pietro Gasparri werd Pacelli voorgedragen als diens opvolger. De benoeming volgde op 20 april 1917, waarbij hij tevens aangesteld werd tot titulair aartsbisschop van Sardes.[12] Op 13 mei 1917 werd Pacelli in aanwezigheid van zijn familie – met uitzondering van zijn vader Filippo, die enkele maanden daarvoor overleden was aan de Spaanse griep - door paus Benedictus XV zelf gewijd in de Sixtijnse Kapel. Giovanni Nasalli Rocca di Corneliano en Agostino Zampini waren de medewijdende bisschoppen.[15] Na zijn wijding vertrok Pacelli op 18 mei naar München.[16]

Pauselijk nuntius van Duitsland

[bewerken | brontekst bewerken]
Eugenio Pacelli (midden) in 1917 na een audiëntie met keizer Wilhelm II

Duitsland was voor het Vaticaan geen gemakkelijk land. Niet alleen staatkundig was het land niet een geheel, ook op religieus gebied bestonden er tussen de deelstaten grote verschillen: het overwegend katholieke Beieren versus het protestantse Pruisen. Nog geen 50 jaar eerder (1872-1879) had de Kulturkampf gewoed, een strijd van Pruisen tegen de interne vijand van Duitsland, namelijk de Katholieke Kerk.

Pacelli’s missie had twee hoofdpunten: het voorleggen van de vredesvoorstellen van paus Benedictus XV om zodoende een einde te maken aan de Eerste Wereldoorlog en de introductie van de nieuwe codex (canoniek rechtboek). Het laatste was alleen mogelijk wanneer er tussen de deelstaten en het Vaticaan concordaten tot stand gebracht zouden worden, hoewel gestreefd moest worden naar een centraal concordaat voor het gehele Duitse Rijk.

De vredesvoorstellen van paus Benedictus XV werden door de Duitse keizer lauw ontvangen. Als tegenbod stelde Wilhelm II aan Pacelli voor dat de paus zou optreden als bemiddelaar tussen de oorlogvoerende landen Oostenrijk-Hongarije en Italië, een voorstel dat van Italiaanse zijde niet aangemoedigd zou worden.[17] Ook andere landen namen notitie van de voorstellen, maar elk land had zijn bedenkingen over de intenties van de paus. De Fransen meenden dat het voorstel ten gunste van de Centralen was, de Amerikanen waren van mening dat de paus zich niet moest inlaten met deze oorlog. Zij zouden pas tot vredesbesprekingen overgaan wanneer zij de voorwaarden konden voorschrijven.[18] Uiteindelijk zou ook de Duitse Rijksdag niet akkoord gaan met de voorstellen, omdat de meerderheid meende dat de plannen ingegeven zouden zijn door de Engelsen en zouden leiden tot de totale ondergang van Duitsland.[18] Bovendien waren de Duitsers van mening dat door de terugtrekking van Rusland uit de oorlog de overwinningskansen aanzienlijk toegenomen waren.[19]

Pacelli vlak na het afsluiten van het concordaat met Pruisen

Na een kort verblijf in Rome in maart 1918 keerde Pacelli terug naar München met de opdracht van kardinaal Gasparri om het vredesplan terzijde te schuiven en zich te gaan inzetten voor de oorlogsslachtoffers.[20]

De daaropvolgende maanden was Pacelli getuige van de snel veranderende politieke situatie in Duitsland. Anarchistische groeperingen, gesteund door de communisten, kwamen in opstand tegen de gevestigde orde en tegen het keizerlijk gezag. Deze interne verdeeldheid droeg bij tot de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog en de omverwerping van de monarchie. De bepalingen in het vredesverdrag, dat uiteindelijk op 28 juni 1919 ondertekend zou worden, droegen niet bij aan de stabiliteit binnen de Duitse gebieden, aangezien Duitsland door het verdrag zwaar bestraft werd.

De woede van de anarchisten richtte zich ook op de pauselijke nuntius, die gezien werd als een buitenlandse spion.[21] Diverse aanslagen op de nuntiatuur werden uitgevoerd en tijdens een inbraak in de nuntiatuur werd Pacelli zelf blootgesteld aan bedreiging.[22] Protesten van zijn kant tegen de communistische Radenrepubliek werden beantwoord met het advies om de stad zo snel mogelijk te verlaten.[23] In een verslag aan het Vaticaan liet hij zich uitermate negatief uit over de ontwikkelingen. Dit gewraakte rapport wordt door critici van Pacelli als bewijs aangevoerd voor diens antisemitische en anticommunistische gevoelens. Hierbij concentreren zij zich overigens slechts op een kort gedeelte uit het rapport.[24]

In 1920 leek de rust weer te keren. Eugenio Pacelli werd door paus Benedictus XV naar het Vaticaan ontboden, waar hij van de paus vernam dat de nuntiatuur verplaatst zou worden naar Berlijn. Hij zou echter pas in 1925 daarnaartoe verhuizen. De reis werd door Pacelli ook aangegrepen om een bezoek te brengen aan zijn zieke moeder, maar bij zijn aankomst in Rome was zij al overleden.

De daaropvolgende jaren greep Pacelli aan om de sluiting van een concordaat met Beieren te realiseren. Hierbij ontving hij veel steun van priester Ludwig Kaas, volksvertegenwoordiger van de Deutsche Zentrumspartei. Op 29 maart 1924 kwam het concordaat tot stand.

In dezelfde periode werden ook de bedoelingen van Adolf Hitler voor het eerst duidelijk. Op 9 november 1923 vond de Bierkellerputsch plaats, die de intentie had de macht in Beieren te grijpen en vervolgens een einde te maken aan de Republiek van Weimar. Hoewel de staatsgreep volledig mislukte, was het een voorbode van wat zou komen. Na een jaar gevangenschap was het aanzien van Hitler binnen zijn partij niet afgenomen en in augustus 1925 meldde Pacelli aan de paus dat “het conflict tussen Christus en de antichrist vaste vormen aannam”.[25]

Eugenio Pacelli tijdens de bijeenkomst van katholieken in Maagdenburg (1928)

Eugenio Pacelli was aan het dineren met Michael Von Faulhaber, de toenmalig aartsbisschop van München, en de conservatieve katholiek Franz Matt toen Hitler een eerste poging tot staatsgreep deed. Michael Von Faulhaber werd aangevallen door de nazi's omdat hij de vervolging van katholieken en Joden veroordeelde. Pacelli bekritiseerde diezelfde nazi's, die hij rechtse extremisten noemde in een brief aan het Vaticaan. Hij hield in het totaal 40 negatieve toespraken over de nazi's in zijn tijd in Duitsland.(en) [26]

Op 18 augustus 1925 verhuisde Pacelli naar Berlijn, waar hij de voorbereidingen trof voor een concordaat met Pruisen. De onderhandelingspositie van het Vaticaan lag in deze protestantse deelstaat moeilijker. Daarom week het concordaat met Pruisen af van dat met Beieren, met name op het gebied van (katholiek) onderwijs, waarvoor geen bepalingen in het verdrag werden opgenomen.[27] Op 14 juni 1929 werd het concordaat getekend, gevolgd door de ratificatie ervan door de Rijksdag in augustus van datzelfde jaar.

Naast zijn diplomatieke werkzaamheden hield Pacelli zich tijdens zijn dertienjarig verblijf in Duitsland ook bezig met pastoraal werk. Zo bezocht hij de diverse Duitse deelstaten om zich te vergewissen van de situatie, waarbij hij oog in oog kwam te staan met de heersende armoede in grote delen van het land. Hoewel hij niet sympathiseerde met de ideeën van Hitler, was hij er zich wel van bewust dat de woorden van de nieuwe leider hoopvol klonken. Na een bezoek aan arbeiders in Dortmund sprak Pacelli zich erover uit: “Toen ik met mijn eigen ogen de vreugdeloze, hopeloze omstandigheden zag van die arbeiders, werd het me overduidelijk dat de oproep van de Kerk op hen geen greep zal krijgen, tenzij zij [de Kerk] zich sterk uitspreekt voor gerechtigheid”.[28]

Om het belang van de Kerk te benadrukken nam Pacelli ook deel aan diverse bijeenkomsten die georganiseerd werden door katholieke organisaties. Als vertegenwoordiger namens de paus was hij aanwezig bij representatieve gebeurtenissen, onder andere de begrafenis van de Duitse rijkspresident Friedrich Ebert in 1925.

Op 10 december 1929 werd Pacelli teruggeroepen naar het Vaticaan om daar tot kardinaal gecreëerd te worden.

Kardinaal en staatssecretaris

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 16 december 1929 werd Eugenio Pacelli door paus Pius XI verheven tot kardinaal-priester. Op 19 december werd zijn benoeming bevestigd en werd hem de titelkerk Santi Giovanni e Paolo toegewezen. Zijn eigen aanstelling tot staatssecretaris van het Vaticaan op 9 februari 1930 volgde op het aftreden van kardinaal Gasparri op 7 februari. Daar hij jarenlang assistent geweest was van Gasparri kwam zijn benoeming niet onverwachts. Door deze aanstelling werd Pacelli de tweede man in het Vaticaan, belast met het onderhouden van diplomatieke relaties.

Relatie tot nazi-Duitsland

[bewerken | brontekst bewerken]

Het Verdrag van Lateranen is een verdrag dat op 11 februari 1929 in het Lateraanse paleis werd gesloten tussen de Heilige Stoel en de Italiaanse regering onder de fascistische dictator Benito Mussolini. Ratificatie van het verdrag vond plaats op 7 juni 1929. Het verdrag maakte een eind aan de toestand die bestond sinds de inlijving van Rome bij de nieuwe Italiaanse eenheidsstaat in 1870: sinds 1870 waren de pauselijke bezittingen Italiaans grondbezit en werd de paus wel aangeduid als de "gevangene van het Vaticaan". In 1929 besloten paus Pius XI en Mussolini de zaken te regelen. Mussolini hoopte daarmee ook sympathie te winnen in het overwegend katholieke Italië. Pacelli was nauw betrokken bij de totstandkoming van dit verdrag.

Als staatssecretaris sloot hij in nauw overleg met Ludwig Kaas en Franz von Papen op 20 juli 1933 het Concordaat van Rome af met de jonge nationaalsocialistische regering.

Ondertekening van het Rijksconcordaat: links Franz von Papen en in het midden Eugenio Pacelli

Door dit verdrag was het mogelijk om het katholieke geloof in Duitsland ongestoord te beleven. Achtereenvolgende Duitse regeringen hadden vanaf Otto von Bismarck de Katholieke Kerk in haar mogelijkheden beperkt. Maar de prijs was dat het Vaticaan Hitlers bewind erkende. Sterker nog, doordat de rooms-katholieke Centrumpartij (Deutsche Zentrumspartei) instemde met de zogenaamde toestemmingswet werd het parlement buitenspel gezet en kon Hitler met onbeperkte macht gaan regeren. Een ander element uit dit verdrag was dat de benoemingen van aartsbisschoppen en bisschoppen pas gedaan mochten worden nadat de rijkskanselier ervan in kennis was gesteld en er geen bezwaren van algemeen politieke aard bestonden. Omdat de ware aard van Hitler toen nog niet voor iedereen duidelijk was, werd het verdrag in 1933 als een groot succes voor de Kerk gezien. Toen een aantal toezeggingen uit het concordaat echter al heel snel een dode letter - en bijgevolg waardeloos - bleken, opende Pacelli een diplomatiek offensief.

Op aandringen van de Duitse bisschoppen besloot Pius XI in 1936 aan Pacelli de opdracht te geven een encycliek op te stellen waarin de situatie in nazi-Duitsland aan de kaak werd gesteld. Mit brennender Sorge was een in het Duits opgestelde encycliek die in 1937 uitkwam en die tijdens de mis van Palmzondag in de Duitse kerken werd voorgelezen. Daarin sprak de kerk zich uit tegen de vervolging van de kerk en het neopaganisme van de nazi’s. Hoewel de Joden niet specifiek werden genoemd[29] werd ook de rassenpolitiek van de nazi’s onder de aandacht gebracht.

Wie het ras, of het volk, of de staat, of de staatsvorm, de dragers van de staatsmacht, of andere zeer voorname waarden van menselijke gemeenschapsvorming, die binnen de grenzen van de aardse ordening een belangrijke en eerbied afdwingende plaats innemen, uit haar aardse waardebepaling losmaakt, ze tot de hoogste van alle waarden, ook van de godsdienstwaarden en in afgoderij vergoddelijkt, die keert de door God geschapen en door God gewilde orde der dingen en vervalst ze.[30]

Over aanhangers van de leer van de nazi’s is de encycliek duidelijk: alleen oppervlakkige geesten zouden vervallen tot de dwaalleer.[31]

Uit angst voor verbod van publicatie van de encycliek was deze in het geheim naar Duitsland gesmokkeld. De reactie van het regime was fel: alle kopieën werden in beslag genomen, drukkers gearresteerd en de persen in beslag genomen. Ook werd de Kerk gekort in te ontvangen betalingen, zoals bepaald in het Rijksconcordaat. Verschillende priesters werden gearresteerd. Hitler zelf reageerde in een interview met een Zwitserse krant, waarin hij stelde dat het Derde Rijk geen behoefte had aan een samenwerking met de Katholieke Kerk, een indirecte oorlogsverklaring aan het Vaticaan.[32]

De Duitse geestelijkheid dankte paus Pius XI voor zijn inbreng, die op zijn beurt erop wees dat alle dankbaarheid moest gelden voor Pacelli.[32]

Vertegenwoordiger van Pius XI

[bewerken | brontekst bewerken]

Als vertegenwoordiger van paus Pius XI ondernam kardinaal Pacelli diverse reizen. Zo trad hij in 1934 op als voorzitter van het Eucharistisch Congres dat gehouden werd in Buenos Aires, Argentinië.[33]

Van 25 tot 28 april 1935 was Pacelli aanwezig bij feestelijkheden in Lourdes. Ten overstaan van circa 250.000 gelovigen sprak hij zich uit over de doctrines van nazi-Duitsland: “Zij (de nazi’s) zijn in werkelijkheid slechts ellendige plagiators die oude dwalingen opsieren met klatergoud.” Ook benadrukte hij dat de Kerk nooit tot overeenstemming met de nazi’s zou kunnen komen, indien zij vast bleven houden aan hun raciale politiek; deze was namelijk in strijd met het christelijk geloof.[34][35]

Van 8 oktober tot 6 november 1936 ondernam Pacelli een reis naar de Verenigde Staten, die wel werd aangeduid als informeel, maar eerder beschouwd werd als een bezoek om de geestelijke Charles Edward Coughlin tot zwijgen te brengen en daarmee ook de Katholieke Kerk buiten de presidentiële campagne te houden.[33] Coughlin verzette zich in zijn radiotoespraken fel tegen president Roosevelt. Ook rechtvaardigde hij diverse bepalingen van de fascistische regimes in Italië en nazi-Duitsland.

Naast New York bezocht hij ook Cleveland, Chicago, San Francisco, Minneapolis en Kansas City. Van de universiteit van Notre Dame (Indiana) ontving Pacelli een eredoctoraat in de rechten.[36] Ook bij zijn bezoek aan de Universiteit van Georgetown in Washington D.C. ontving hij een eredoctoraat in burgerlijk en kerkelijk recht.[37] Tijdens zijn reis door Amerika zou hij verscheidene malen (tevergeefs) hebben opgeroepen om de grenzen te openen voor Joodse vluchtelingen.[37]

Bij zijn vertrek uit Amerika liet de kardinaal via een persbericht weten dat hij hoopte dat “de invloed van de VS altijd mag worden aangewend voor de bevordering van vrede onder de volkeren.”[38] Een van de resultaten van zijn reis was dat president Roosevelt op persoonlijke titel Myron Taylor in 1939 aanstelde als zijn vertegenwoordiger in het Vaticaan; sinds 1870 was Amerika niet vertegenwoordigd geweest.[39]

In 1937 volgde opnieuw een reis naar Frankrijk, waar hij de basiliek van Lisieux inwijdde. Hier zou hij zich opnieuw kritisch uitlaten over het fascisme in Duitsland. Zijn laatste reis voor zijn verkiezing tot paus was naar Boedapest (25-30 mei 1938), waar hij opnieuw als voorzitter optrad van het Eucharistisch Congres.[40]

Verkiezing tot paus

[bewerken | brontekst bewerken]

Het conclaaf, volgend op de dood van paus Pius XI op 10 februari, begon op 1 maart 1939. Alle 62 kardinalen namen deel aan de verkiezing, mede dankzij de bepaling van Pius XI dat de periode tussen overlijden van een paus en het begin van een conclaaf verlengd moest worden om zo alle kardinalen de gelegenheid te geven op tijd aanwezig te zijn:[41] bij het conclaaf van 1922 waren de trans-Atlantische kardinalen te laat gearriveerd. Op 2 maart, Pacelli’s verjaardag, behaalde hij tijdens de tweede stemronde de benodigde meerderheid aan stemmen. Desondanks stond hij erop dat een derde stemronde werd gehouden. Nu kreeg hij 61 van de 62 stemmen, ofwel alle stemmen: kandidaten mogen geen stem op zichzelf uitbrengen. Pacelli was de eerste kardinaal-staatssecretaris die tot paus gekozen werd sinds Giulio Rospigliosi in 1667, de eerste Romein sinds Emilio Bonaventura Altieri in 1670 en de eerste curiekardinaal sinds Bartolomeo Alberto Cappellari in 1831.

Ter nagedachtenis aan alle pausen met de naam Pius die hij zelf had meegemaakt, maar in het bijzonder als speciaal eerbetoon aan zijn voorganger, nam Pacelli de naam Pius aan.[42] De kroning van Pius XII vond plaats op 12 maart 1939 en werd uitgevoerd door kardinaal-protodiaken Camillo Caccia Dominioni. Hiervoor werd de Palatijnse tiara gebruikt, die in 1877 door de Palatijnse Garde aan paus Pius IX geschonken was.[43] De kroning vond voor het eerst sinds 1846 weer plaats op de buitenloggia van de Sint-Pietersbasiliek.

Kroning van Pius XII op 12 maart 1939
Wapen van paus Pius XII

Tweede Wereldoorlog

[bewerken | brontekst bewerken]

Inspanningen ter voorkoming van een oorlog

[bewerken | brontekst bewerken]

Pius XII werd bij de aanvang van zijn pontificaat geconfronteerd met de dreigende oorlog. In een homilie op 9 april 1939 gaf hij aan wat de bedreigingen waren voor de wereldvrede: vijandschap tussen de mensen onderling, werkloosheid en de infiltratie van een bedorven leer die door list en verleiding vaste voet kon krijgen bij de grote massa.[44]

In een ultieme poging het tij te keren gaf hij aan de pauselijke nuntius Cesare Orsenigo de opdracht de "Führer" te benaderen voor de organisatie van een vredesconferentie. Op 4 mei 1939 vervoegde de nuntius zich bij Hitler in diens buitenhuis het Berghof (Obersalzberg, Berchtesgaden). Het voorstel luidde dat de grootmachten Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Polen bijeen zouden komen om eventuele geschillen op vreedzame wijze op te lossen. Volgens Orsenigo’s verslag was Hitler slechts matig geïnteresseerd en beloofde de nuntius het voorstel te bespreken met Mussolini.[45] Hitler gaf echter tijdens het gesprek een indirecte oorlogsverklaring af door Orsenigo mee te delen dat Duitsland ten opzichte van Frankrijk al “onverslaanbaar uitgerust” was en dat ook aan de oostgrens met Polen de nodige maatregelen genomen waren.[45]

Op 24 augustus 1939, daags na de ondertekening van het Molotov-Ribbentroppact (het non-agressiepact tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie), richtte Pius zich in een radiotoespraak[46] tot alle gelovigen, waarin hij waarschuwde voor de ophanden zijnde oorlog. Centraal daarbij stond zijn oproep dat alleen gerechtigheid zou kunnen zegevieren en dat “de aardse rijken die niet gegrondvest zijn op de gerechtigheid door God niet worden gezegend”. Verder voegde hij daar ook nog aan toe: "Niets wordt er verloren met de vrede. Alles kan verloren worden door de oorlog."[47]

Op 29 augustus 1939 zocht het Vaticaan contact met Benito Mussolini, waarbij de paus zijn dank uitsprak voor Mussolini’s inspanningen tot behoud van de vrede, maar hem tevens verzocht zich in te zetten voor het voorkomen van een gewapend conflict.[48] Hoewel Mussolini bereid was deze rol op zich te nemen, kwam zijn vredesplan erop neer dat met name van Poolse zijde concessies gedaan moesten worden, iets waartoe Polen niet bereid noch in staat was.[49]

Op 31 augustus ging vanuit het Vaticaan het laatste verzoek uit, gericht aan Duitsland en Polen, om vooral te streven naar een oplossing voor het ophanden zijnde conflict. Pius XII riep daarbij Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië op hem hierin te steunen.[50] Vroeg in de ochtend van 1 september 1939 was de oorlog een feit door de inval van Duitsland in Polen.

Ruim een maand na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vaardigde Pius XII zijn eerste encycliek uit: Summi Pontificatus. In deze encycliek beschreef de paus de eenheid van het mensdom, zonder onderscheid van cultuur of afkomst.[51] Ook nam hij stelling tegen de totalitaire staat, die slechts tot chaos zou leiden.[52] In zijn encycliek liet Pius echter na de misstanden bij naam te noemen, iets wat hem na de oorlog als een van de kritiekpunten werd aangerekend. Hierdoor werden met name tijdens de oorlog veel van Pius’ woorden slechts geïnterpreteerd als zou hij zich niet luidop uitgesproken hebben tegen de Jodenvervolgingen en andere misstanden onder het fascistisch bewind. Wel liet hij zich direct uit over het lot van de Poolse bevolking en sprak hij de hoop uit dat vrede snel in het land zou volgen.[53]

De betrokkenheid van Italië bij de oorlog was Pius’ andere zorg. Hoewel het land nog niet actief deelnam, was het duidelijk dat Benito Mussolini er alles aan gelegen was zijn bondgenoot Hitler bij te staan, alsmede de belangen van Italië te vergroten. Op verzoek van Pius werd de minister van Buitenlandse Zaken, Galeazzo Ciano – een schoonzoon van Mussolini – op het Vaticaan uitgenodigd waar de paus hem prees voor zijn inzet tot behoud van de neutraliteit. Volgend op dit bezoek werden ook de koning en koningin van Italië op 21 december 1939 uitgenodigd, gevolgd door een tegenbezoek van Pius XII een week later aan het Quirinaalpaleis.[54][55][56]

De speelruimte van de paus om al te openlijke uitspraken te doen was beperkt omdat Mussolini een trouwe bondgenoot was van Hitler. Een telegram aan koningin Wilhelmina van Nederland, de Belgische koning Leopold III en de Luxemburgse groothertogin Charlotte bij de Duitse invasie in 1940 leidde tot woedende reacties van Mussolini.[57]

Op 21 januari 1942 kwam bij het Vaticaan het verzoek binnen dat Japan een speciale afgezant naar de Heilige Stoel wilde sturen voor de verbetering van de onderlinge relaties.[58] Deze actie was des te opmerkelijker omdat deze toenadering volgde op de aanval van Japan op Pearl Harbor op 7 december 1941, waardoor ook Amerika betrokken werd bij de Tweede Wereldoorlog. In 1940 hadden de Japanners al een verdrag afgesloten met nazi-Duitsland en Italië waarbij de drie landen elkaar zouden steunen indien nodig.

Pius XII stemde toe in het aangaan van betrekkingen, maar wees de Japanners erop dat ook de Republiek China (op dat moment deels in handen van Japan) dezelfde intentie had. Tokio informeerde op 30 januari 1942 het Vaticaan dat een buitengewoon gezant naar Vaticaanstad zou komen, op den duur te vervangen door een permanente ambassadeur.

De reactie van de geallieerden, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, was allesbehalve positief. Van Britse zijde werd op 23 februari deze actie beschouwd als opnieuw een voorbeeld waarin de Heilige Stoel zich onderwierp aan de druk van de asmogendheden.[59] Kardinaal-staatssecretaris Luigi Maglione reageerde hierop met de opmerking dat het Vaticaan al sinds 1922 geprobeerd had betrekkingen met Japan aan te gaan en dat deze betrekkingen konden leiden tot bescherming van de rechten van de Kerk en de gelovigen die in de veroverde gebieden van Japan leefden. Het Vaticaan ontkende ten stelligste dat de overeenkomst onder druk tot stand gekomen was.

De Verenigde Staten zagen de overeenkomst als een propagandamiddel van de Japanners om zo goodwill te kweken onder katholieken in het Verre Oosten.[59] President Roosevelt bestempelde de actie als een onbegrijpelijke actie van de paus en riep op tot een fel protest aan het adres van het Vaticaan.[60] Pius XII meldde aan de regering van de Verenigde Staten dat zijn besluit was ingegeven door de bescherming van het lot van de katholieken en niet door enige politieke overweging.[60] Door bemiddeling van Francis Spellman besloot Roosevelt de affaire geen hoge prioriteit meer te geven en de zaak af te doen als dat het Vaticaan niet anders had gedaan dan wat het zou hebben kunnen doen.[60]

De Britten bleven echter volharden in hun protest, omdat zij nog steeds van mening waren dat het verdrag tot stand gekomen was door afpersing van Japanse zijde.[60]

Op 9 mei werd de Japanse afgevaardigde door Pius XII ontvangen op een wijze die bij de Amerikanen verkeerd viel. In hun ogen was hun vertegenwoordiger, Myron Taylor, in 1939 niet met dezelfde egards ontvangen die nu wel ten deel vielen aan de Japanse ambassadeur. Het Vaticaan maakte de Amerikanen echter duidelijk dat hiervan geen sprake was; bovendien zond Japan een ambassadeur en was Myron Taylor “slechts” een persoonlijk vertegenwoordiger van president Roosevelt.[61]

Toen korte tijd later de Chinese regering in ballingschap van Chiang Kai-shek bij het Vaticaan een verzoek indiende voor een eigen vertegenwoordiger van China riep dit weerstand op bij de Japanners, die liever een vertegenwoordiger voor China zagen namens hun eigen gevestigde regering in Nanking. Daarmee zou het Vaticaan niet akkoord gaan; Maglione wees de Japanners erop dat het Vaticaan nooit betrekkingen aan zou gaan (of was gegaan) met staten die ontstaan waren door militair ingrijpen.[61]

Hitlers standpunt inzake de rol van de Katholieke Kerk was duidelijk: zolang de kerk zich niet zou inlaten met aardse zaken, zou hij ervan afzien in te grijpen in geloofszaken. Zijn uiteindelijke doel was de vervanging van de paus door een “seniele voorganger”.[62] In 1942 maakte Hitler tijdens een van zijn tafelgesprekken duidelijk dat - wat hem betreft - het concordaat met het Vaticaan opgezegd kon worden zodra de oorlog eenmaal ten einde was.[63]

Na de afzetting van Mussolini in 1943 door de Italiaanse koning was Hitler ervan overtuigd dat het Vaticaan hierin zeggenschap had gehad. Na de inname van Rome moest dan ook de bezetting van het Vaticaan volgen, om zo “de hele zwijnenzooi eruit te halen”.[64] De paus zou op last van Duitsland gevangengenomen worden en naar Duitsland worden overgebracht, onder het mom dat het Hitler er alles aan gelegen was de positie van de paus te beschermen.[65] Hitlers aversie ten aanzien van Pius XII en de Katholieke Kerk stond overigens niet op zichzelf. Al in april 1941 had von Ribbentrop (de Duitse minister van Buitenlandse Zaken) er via Galeazzo Ciano, de schoonzoon van Mussolini, op aangedrongen de paus uit Rome te verdrijven, iets wat door de Italiaanse leider werd geweigerd, omdat hij het beter achtte de paus in Vaticaanstad te isoleren.[66]

Aan SS-Obergruppenführer Karl Wolff werd de geheime taak opgedragen de ontvoering van Pius XII voor te bereiden. Wolff bracht echter ook de Duitse ambassadeur in Italië, Rudolf Rahn, en Ernst von Weizsäcker, ambassadeur aan de Heilige Stoel, op de hoogte van het voorgenomen plan. Beiden meenden dat van een dergelijke ontvoering afgezien moest worden.[67]

Paus Pius XII zelf hield ook rekening met de mogelijkheid dat hij door de nazi's zou worden gearresteerd. In dat geval zou dat, volgens de wens van de paus, het neerleggen van zijn ambt betekenen. Vervolgens zou het College van Kardinalen in een bevriend land een conclaaf moeten beleggen om zo een nieuwe paus te kiezen.[68] Binnen het Vaticaan waren echter al plannen gemaakt om de paus via San Felice Circeo te laten vluchten om daarna onderdak te zoeken in Spanje, waar hij de bescherming zou genieten van de Spaanse dictator Franco.[69]

Door de vertragingstechnieken van Wolff en de herovering van Rome in 1944 door de geallieerden zou van het plan niets terechtkomen.

In 1941 antwoordde het Vaticaan op de vraag van het Vichy-regime: "of men kon instemmen met, onder Duitse druk geplande, anti-Joodse wetgeving": dat de Kerk "racisme veroordeelt, maar niet in kon gaan op specifieke wetgeving".[70] In Vichy-Frankrijk levende Joden werden hierop uit alle openbare ambten geweerd. Deportaties volgden echter in 1942 en waren geen onderdeel van deze wetgeving.

In zijn kerstrede van 1942 verwees Pius XII in bedekte termen naar de deportatie van Joden.[71] Dit tot woede van de Duitse diplomaten in Rome en van de Italiaanse fascisten. Hij veroordeelde de vervolging van mensen “zonder enige schuld, alleen om redenen van nationaliteit of ras” door de nazi's. Volgend Reinhard Heydrich (RSHA) was de paus tot “spreekbuis van de Joodse oorlogsmisdadigers” geworden.

Daar waar Pius XII, volgens zijn critici, op dit punt verder als paus zweeg, werd er op het niveau van het episcopaat wel degelijk geprotesteerd (onder andere op 20 juli 1942 door het Nederlandse episcopaat) én werd daar door vele gelovigen ook naar gehandeld.

De Nederlandse bisschoppen verklaarden na 1945 uitdrukkelijk op aansporing van de paus te hebben gehandeld, die echter door de Duitse harde wraakacties tegen de Nederlandse Katholieke Kerk bevreesd werd. Zo werden alle Nederlandse Joden die zich tot het katholieke geloof hadden bekeerd nog eerder dan de overige Joden afgevoerd naar Westerbork en verder, als represaille voor het antinazistische herderlijk schrijven van 26 juli 1942 en het optreden van met name kardinaal De Jong.

De enige mogelijkheid die Pius XII restte was om in het openbaar geen al te gewichtige uitspraken te doen, achter de schermen diplomatieke stappen te ondernemen en in zowel individuele als collectieve gevallen proberen te helpen. Zo verstrekte de paus visa aan 3000 bekeerde Joden zodat zij naar Brazilië konden emigreren. 2000 daarvan werden later echter weer ingetrokken toen bleek dat het om schijnbekeringen ging.

Pius XII heeft niet ingegrepen om de gruweldaden van de Kroatische fascistische beweging Ustašabeweging te stoppen, terwijl deze gruweldaden onder andere werden begaan door geestelijken. Het lag volgens ustaša-minister Mile Budak in de bedoeling van de ustaša's om een derde deel van de Serviërs uit te roeien, een derde te deporteren en een derde te assimileren door bekering tot het rooms-katholicisme. Maar ook Joden, Sinti en Roma en anderen werden uitgemoord, vaak na martelingen in de Kroatische concentratiekampen, die niet onderdeden voor de Duitse. In het concentratiekamp Jasenovac werden slachtoffers op de meest onmenselijke manieren gemarteld en gedood onder leiding van de franciscaanse priester Miroslav Filipović.[72]

De invloed van de Rooms-Katholieke Kerk in China was door de eeuwen heen zeer beperkt gebleven, enerzijds door de afkeer van de verschillende machthebbers in China tegen het nieuwe geloof, anderzijds door de afwijzing van de Kerk in Rome van bepaalde tradities in de Chinese samenleving gerelateerd aan het geloof. In het bijzonder de confuciaanse gewoonte met betrekking tot het eren van overleden familieleden achtte de Katholieke Kerk in strijd met de katholieke leer, hoewel jezuïeten in de 17e eeuw nog geprobeerd hadden deze gewoonte te relateren aan het gebod “eer uw vader en uw moeder”.[73]

Celso Benigno Luigi Costantini

Al in de jaren 20 van de 20e eeuw had het Vaticaan toenadering gezocht tot China, waarbij bisschop Celso Benigno Luigi Costantini aangesteld werd als vertegenwoordiger. Hiermee maakte het Vaticaan een einde aan het Franse protectoraat over missies in China.[74]

Al snel na zijn aantreden in 1939 veranderde Pius XII zijn houding ten opzichte van China drastisch. Aan de Congregatie voor de Evangelisatie van de Volkeren werd de opdracht gegeven een document uit te vaardigen waarin de Chinese gebruiken niet langer als bijgelovig gezien werden, maar als een wezenlijk onderdeel van de Chinese cultuur. Het document verscheen op 8 december 1939.

In 1943 besloot de regering in China diplomatieke betrekkingen aan te gaan met het Vaticaan, gevolgd door de benoeming van een pauselijke nuntius in 1946, Antonio Riberi. Deze ontwikkelingen brachten de verspreiding van het katholieke geloof in China in een stroomversnelling, waarop Pius besloot meer structuur te brengen in de hiërarchie van de Kerk door onder andere de oprichting van 20 aartsbisdommen. Tevens werd de aartsbisschop Thomas Tien Ken-sin tot kardinaal gecreëerd in 1946, waarbij hij overgeplaatst werd naar het aartsbisdom Peking. Hoewel de missies van de Katholieke Kerk een sterk imperialistisch karakter droegen, droeg de Kerk bij aan de verbetering van sociale voorzieningen (onderwijs en gezondheidszorg).[75]

Met de opkomst van de communistische regering van Mao Zedong in 1949 veranderde de situatie. De Katholieke Kerk werd door de communisten gezien als een instrument van het westerse kapitalisme[76] en geestelijken werden naar heropvoedingskampen gestuurd om daar de leer van Karl Marx, Lenin en Mao te leren. Op grote schaal vonden er ook vervolgingen plaats van geestelijken en gelovigen.

Al in de encycliek Evangelii Praecones van 2 juni 1951 had Pius XII de vervolging onder de aandacht gebracht: “…en in onze tijd zijn er landen in het Verre Oosten die rood kleuren met het bloed van martelaren.”[77] Met de apostolische brief Cupimus Imprimis van 18 januari 1952 reageerde Pius opnieuw op deze aanvallen, gevolgd door de encycliek Ad Sinarum Gentum op 7 oktober 1954. In laatstgenoemde nam Pius XII stelling tegen de maoïstische stellingen met betrekking tot de Katholieke Kerk. Zo verwierp Pius het idee van China om te streven naar een geheel autonome kerk los van de moederkerk in Rome die ook een eigen interpretatie van het Evangelie voorstond.[78] Gelovigen werden opgeroepen weerstand te bieden aan bedriegers en daarbij een eventuele confrontatie niet te mijden. Hierbij wees hij naar woorden die Jezus zelf zou hebben uitgesproken: “Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam ombrengen; zij kunnen de ziel niet vernietigen”.[79]

De oprichting van een nationale, Chinese kerk in 1957 leidde ertoe dat Pius opnieuw een encycliek uitvaardigde: Ad Apostolorum Principis (29 juni 1958). Hierin nam hij stelling tegen de nationale kerk en de benoemingen van de prelaten die tot stand waren gekomen zonder toestemming van het Vaticaan.[80]

In 1953 sluit Pius XII een concordaat met de fascisistische dictator Francisco Franco dat het nationaalkatholicisme tot staatsgodsdienst verheft. De Katholieke Kerk krijgt belangrijke privileges en het burgerlijk huwelijk en de echtscheiding worden afgeschaft. Van zijn kant krijgt de dictator medezeggenschap bij de benoeming van de bisschoppen. Andere confessies en overtuigingen worden uit het openbare leven gebannen.

Geloofszaken en encyclieken

[bewerken | brontekst bewerken]

De leer over de Kerk als Mystiek Lichaam van Christus kreeg een stimulans en een richtlijn in zijn encycliek Mystici Corporis Christi (29 juni 1943). De katholieke exegese kreeg grotere vrijheid door de encycliek Divino Afflante Spiritu (30 september 1943). In zijn encycliek Humani generis (12 augustus 1950) pleitte hij voor het handhaven van de traditionele theologische taal en voor een interpretatie van de openbaringsbronnen onder toezicht van het kerkelijk leergezag. Op theologisch vlak nam hij vanaf 1950 sancties tegen docenten van de Nouvelle Théologie en op pastoraal vlak kwam er uiteindelijk een verbod van de priester-arbeiders (1953/1954).

Op het gebied van de medische ethiek, een onderwerp dat Pius XII nauw ter harte lag, hield hij talrijke toespraken voor een vaak zeer verschillend gehoor. Deze toespraken werden later gebundeld door Fiorenzo kardinaal Angelini, onder de titel Pio XII Discorsi Ai Medici (Ediziono Orrizonte Medico,Roma, 1959).

De missieactiviteit werd gesteund door een grote uitbreiding van het aantal inheemse bisschoppen en door de encyclieken Evangelii praecones (2 juni 1961) en, speciaal voor Afrika, Fidei Donum (21 april 1957).

Pius XII plaatste zijn pontificaat onder de bijzondere bescherming van de Maagd Maria. Zijn toewijding aan Maria was volgens bronnen al op jonge leeftijd aanwezig toen hij zijn vrije tijd doorbracht in de kerk Il Gesù in Rome.[81] Na zijn wijding tot priester op 2 april 1899 ging hij de dag daarop de mis voor in de Borghesekapel van de Santa Maria Maggiore, waar zich een beroemd icoon bevond, de Salus Populi Romani (= De beschermster van het Romeinse volk). In 1954 zou de afgebeelde Maria door Pius XII symbolisch gekroond worden.[82][83][84]

Pius’ wijding tot aartsbisschop op 13 mei 1917 viel samen met de eerste verschijning van Maria aan drie herderskinderen in Fatima. Pius XII zag dit later als een voorteken van zijn bestemming:

Tijdens hetzelfde uur toen de Heer de zorg over de hele kerk op onze schouders plaatste, verscheen op de berg van Fatima voor de eerste keer de Koningin van de Heilige Rozenkrans, alsof de Moeder van Genade wilde aangeven dat in de stormachtige tijden van ons pontificaat wij altijd de moederlijke en waakzame hulp van de grote veroveraarster zullen hebben, die ons zou beschermen en leiden.

Op 13 mei 1946 zou kardinaal Benedetto Aloisi Masella als vertegenwoordiger namens Pius XII de kroning van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima bijwonen.

Een van zijn belangrijkste daden in het heilig jaar 1950 was de afkondiging van de apostolische constitutie Munificentissimus Deus, waarin Pius de Tenhemelopneming van Maria als dogma fidei bestempelde (1 november 1950). Zowel de Katholieke Kerk als de Oosters-orthodoxe Kerken hebben dit geloof van oudsher beleden, maar het was nog nooit formeel als een dogma geformuleerd. Hiermee onderstreepte Pius XII de sterke Mariaverering binnen de katholieke Kerk. Het was tevens de eerste en tot dusver enige pauselijke uitspraak "ex cathedra" sinds de formulering van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid in 1870 tijdens het Eerste Vaticaans Concilie.

Met zijn encycliek Fulgens Corona van 8 september 1953 riep Pius XII het jaar 1954 uit tot Mariajaar. Deze gebeurtenis vond plaats honderd jaar na het uitroepen van het dogma Maria Onbevlekte Ontvangenis door paus Pius IX. Met de encycliek Ad Caeli Reginam stelde Pius de liturgische gedachtenis in van Maria Koningin. Deze feestdag zou vallen op 31 mei, maar werd na het Tweede Vaticaans Concilie verplaatst naar 22 augustus.

Op 2 juli 1957 volgde de encycliek Le Pélérinage de Lourdes, waarin hij memoreerde aan zijn bezoek in 1935 aan de grot waar Maria aan Bernadette Soubirous was verschenen. Daarin nam Pius stelling tegen het groeiende materialisme.

Om de studies van de mariologie te bevorderen werden diverse instituten door Pius XII opgericht of herplaatst naar Rome. Hiertoe behoorden de Academia Mariana Salesiana (onderdeel van de pauselijke universiteit in Rome), Centro Mariano Montfortano, het Marianum en het Collegamento Mariano nazionale.

Ook de bijzetting van Pius XII na zijn dood stond in relatie met Maria: 13 oktober 1917 was de dag dat in Fatima het Zonnewonder plaatsvond, een gebeurtenis die naar eigen zeggen door Pius XII in 1950 tot viermaal toe aanschouwd werd: op 30 en 31 oktober, 1 en 8 november van dat jaar.[85] Pius XII werd bijgezet op 13 oktober 1958.

Heiligverklaringen door Pius XII
Naam Feestdag
Gemma Galgani 11 april
Maria Eufrasia Pelletier 24 april
Margaretha van Hongarije 18 januari
Francisca Xaveria Cabrini 22 december[86]
Nicolaas van Flüe 21 maart
Johannes de Britto 4 februari
Jozef Cafasso 23 juni
Bernardino Realino 3 juli
Jeanne-Elisabeth Bichier de Ages 26 augustus
Michel Garicoïts 14 mei
Louis-Marie Grignion de Montfort 28 april
Catharina Labouré 25/28 november
Johanna de Lestonnac 2 februari
Maria Josepha Rossello 7 december
Emilie de Rodat** 19 september
Antonius Maria Claret 24 oktober
Bartholomea Capitanio 26 juli
Vincentia Gerosa 28 juni
Johanna van Frankrijk 4 februari
Vincentius Strambi 25 september
Maria Goretti** 6 juli
Mariana de Paredes y Flores 26 mei
Maria Mazzarello 14 mei
Emilie de Vialar** 24 augustus
Antonius Gianelli 7 juni
Ignatius van Laconi** 11 mei
Franciscus Xaverius Bianchi 31 januari
Paus Pius X** 21 augustus
Domenico Savio** 9 mei
Jozef Pignatelli 28 november
Gaspar Bufalo 28 december
Petrus Chanel 28 april
Maria Crucifixa di Rosa** 15 december
** door Pius XII zalig verklaard

Tijdens 44 plechtigheden werden 169 personen zalig verklaard. Hiertoe behoorden de tijdens de Bokseropstand omgebrachte Nederlandse zuster Marie Adolphine en de Belgische zuster Amandina van Schakkebroek.[87] Ook paus Innocentius XI (1676-1689) werd door hem zalig verklaard. Al in 1714 was het proces voor zalig- en heiligverklaring door paus Clemens XI (1700-1721) gestart, maar mede door Franse protesten was dit tussentijds gestaakt. Pius XII heeft meerdere mensen zowel zalig als heilig verklaard, waaronder Emilie de Rodat, Domenico Savio en Emilie de Vialar.

Maria Goretti

In totaal werden door Pius XII 33 personen heilig verklaard.[88] De heiligverklaring van Maria Goretti op 24 juni 1950 riep de woede op bij feministische bewegingen. Maria was op 11-jarige leeftijd slachtoffer geworden van een poging tot verkrachting, maar door haar verzet - waarbij zij aangaf liever te sterven dan zich over te geven - werd zij door haar aanrander, Alessandro Serenelli[89] met 14 messteken om het leven gebracht. Maria's moeder alsook Alessandro Serenelli waren bij de plechtigheid aanwezig. De kritiek van de feministische bewegingen wordt verwoord in het boek Violence against women and children: a Christian theological sourcebook, waarin de schrijfster Kathleen Zuanich Young aangeeft dat binnen de Katholieke Kerk de spirituele toewijding hoger geschat wordt dan het leven van het slachtoffer zelf.[90] Ook in de oud-christelijke martelaarsacten komt vaak naar voren dat voor mannen en vrouwen de relatie met God belangrijker wordt geacht dan het aardse leven. Zo zijn door paus Paulus VI ook de heilige Carolus Lwanga en gezellen, martelaren van Oeganda, heilig verklaard: zij verkozen de dood boven de avances van de koning.

Op 29 mei 1954 werd ook paus Pius X heilig verklaard, nadat deze eerder op 3 juni 1951 door Pius XII zalig was verklaard. In de toespraak prees Pius XII zijn voorganger voor zijn durf om de gehele kerkelijke wetgeving te herzien, iets waaraan Pius XII overigens zelf had meegewerkt. Ook refereerde hij aan de kindercommunie, die door Pius X was geïntroduceerd.[91]

In 1958 benoemde Pius XII de heilige Clara van Assisi tot patroonheilige van de Italiaanse televisie. Haar benoeming kwam voort uit een legende over haar leven. Tijdens Clara’s laatste kerstfeest zou zij niet meer in staat zijn geweest om de kerstviering bij te wonen. Nadat zij zich hierover had beklaagd kreeg Clara een visioen, waarbij zij de viering van Kerstmis in de kerk van Assisi zag en hoorde.[92]

Telde het College van Kardinalen bij het conclaaf van 1939 nog 62 kardinalen, begin 1946 was het aantal teruggebracht naar 37. Door de oorlog had Pius XII besloten geen nieuwe kardinalen te creëren. Tijdens het consistorie van 18 februari 1946 benoemde hij 32 kardinalen. Op 12 januari 1953 volgden nog 24 benoemingen, onder wie die van Angelo Roncalli, de latere paus Johannes XXIII. Tijdens een geheim consistorie in 1952 maakte Pius XII tevens bekend dat hij van plan was Domenico Tardini en Giovanni Battista Montini, de latere paus Paulus VI, tot kardinaal te verheffen. Beide kandidaten verzochten de paus daarvan af te zien. De paus besloot daarop de vacante positie van kardinaal-staatssecretaris (vrijgekomen na de dood van Luigi Maglione in 1944) in te vullen door de benoemingen van Tardini en Montini als ondersecretaris.[93] De positie van kardinaal-staatssecretaris zou uiteindelijk pas in 1958 na het aantreden van paus Johannes XXIII worden ingevuld. Hij benoemde Domenico Tardini; Montini was toen al aangesteld als aartsbisschop van Milaan (1954). Beiden, Tardini en Montini, zouden tijdens Johannes' eerste consistorie alsnog kardinaal worden gecreëerd.

Ziekte en overlijden

[bewerken | brontekst bewerken]
Graf van Pius XII

Eugenio Pacelli had al sinds zijn geboorte een zwakke gezondheid. Aan het einde van 1953 werd hij echter ernstig ziek. Hij leed aan gastritis en een chronische hik, waardoor hij niet in staat was om te eten. Hoewel er binnen het Vaticaan diverse medische specialisten actief waren, was het de lijfarts van Pius, Riccardo Galeazzo-Lisi, die een prominente plaats innam. Deze dokter was een oogarts, die in het verleden slechts enkele andere medische handelingen had verricht. Zijn optreden als arts voor de zieke paus werd dan ook beschreven als uiterst twijfelachtig.[94]

Rouwdienst in de Sint-Jacobuskerk in Den Haag voor de zielenrust van paus Pius XII (1958)

Doordat zijn gezondheid niet verbeterde, overwoog Pius XII in 1954 af te treden. Aan een kardinaal vertrouwde hij toe dat de kerk behoefte had aan een gezond leider. Van Mgr. Ludwig Kaas, de Duitse theoloog die zich intensief had bemoeid met de restauratie van de mozaïeken in de Sint-Pieter en die in Pacelli's Duitse tijd met hem bevriend was geraakt, had de paus eerder gehoord over een Zwitsers gerontoloog, Paul Niehans, die gunstige verjongingseffecten verwachtte van injecties met cellulaire extracten uit de hypothalamus en de bijnieren van foetale lammeren. De paus was hierin zeer geïnteresseerd. Niehans werd naar Rome gehaald en Galeazzo-Lisi onderging vervolgens een proefbehandeling met de injecties, waarvan hij geen merkbare gevolgen droeg. In januari van 1954 onderging de paus zijn eerste behandeling. Het ging echter opnieuw niet goed met de kerkleider: ditmaal kreeg hij hevige maagkrampen en braakte hij bloed. Het duurde tot diep in de zomer voordat de paus hiervan weer hersteld was. Niettemin vroeg hij in september - tot ieders verbazing, en tegen het advies van zijn artsen in - om een nieuwe injectie. De reacties waren nu zo mogelijk nog heviger dan in januari.[95]

In de loop van 1958 kwamen de verschijnselen van de chronische hik in alle hevigheid terug. Tijdens zijn verblijf in Castel Gandolfo werd duidelijk dat genezing ditmaal niet meer mogelijk was. Op 9 oktober 1958, om 3 uur in de nacht, overleed paus Pius XII na een pontificaat van 19 jaar en 221 dagen. De bijzetting in de Grotte Vaticane vond plaats op 13 oktober 1958.

Controverses rond overlijden

[bewerken | brontekst bewerken]

Pius XII had erop gestaan dat er tijdens zijn laatste uren zo min mogelijk mensen aanwezig zouden zijn. Hierin slaagde hij echter niet. In een van de kamers naast die van de stervende paus had de jezuïet Francesco Pellegrini een radiozender opgezet om de berichtgeving over de conditie van de paus aan de wereld door te geven.[94]

Als meest verwerpelijk werd het optreden van Riccardo Galeazzo-Lisi genoemd. Hoewel hij sinds 1956 niet meer de lijfarts van Pius was, mocht hij toch aanwezig zijn bij het sterfbed van de paus. In het geheim had de arts een fotocamera meegenomen waarmee hij foto’s nam van de stervende. Deze zou hij later doorverkopen aan onder meer de Paris Match.[94]

Om nog meer gewin uit zijn aanwezigheid te halen had hij met enkele Italiaanse kranten afgesproken dat hij de buiten wachtende journalisten via een geheim teken – het openen van een van tevoren aangewezen raam - zou laten weten wanneer de paus overleden was.[96] Doordat een van de aanwezigen op 8 oktober het raam openzette vanwege de warmte kwamen verschillende kranten met edities over het overlijden van de paus; deze moesten alle uit de roulatie worden gehaald.

Ook met de balseming van het lichaam van Pius XII ging het mis. Deze werd verzorgd door Riccardo Galeazzo-Lisi, die volgens zijn zeggen een nieuwe methode van conservering had ontwikkeld. De gehanteerde methode bleek echter het ontbindingsproces te versnellen, waardoor het lichaam na overbrenging vanuit Castel Gandolfo naar de Sint-Pietersbasiliek opnieuw behandeld moest worden om het opbaren in de kerk mogelijk te maken.[97] Om degenen die Pius de laatste eer wilden bewijzen niet te confronteren met een lichaam dat al enigszins in ontbinding was, werd voor de baar in de Sint-Pieter gekozen voor een extra verhoogde katafalk. Ook werden de wachters in een ruime boog om de katafalk geplaatst, zodat het langslopend publiek gedwongen werd om op grote afstand van de overledene te passeren.[98]

Vanuit het Vaticaan kwam ook kritiek op de laatste fase voor de definitieve begrafenis van de paus. In een film (onder andere te zien in een documentaire van de Italiaanse zender Rai Tre) was te zien hoe het lichaam in de eerste houten kist gelegd werd.

Al deze misstanden leidden ertoe dat Pius’ opvolger, Johannes XXIII, maatregelen nam om dit voor toekomstige begrafenissen te voorkomen. In de apostolische constitutie Romano Pontifici Eligendo van paus Paulus VI, bevestigd in de door Johannes Paulus II uitgevaardigde constitutie Universi Dominici Gregis, werd aandacht besteed aan het fotograferen en filmen van een overleden paus:

Aan niemand is het toegestaan om enig middel te gebruiken om de paus te fotograferen of te filmen op zijn ziekbed of na zijn dood, of om zijn woorden vast te leggen voor daarvoor bedoelde publicatie. Als na het overlijden van de paus iemand foto’s wil maken van hem voor een documentaire moet hij daarvoor toestemming vragen aan de kardinaal Camerlengo van de Heilige Roomse Kerk, die echter pas toestemming voor het nemen van foto’s zal geven als de paus gekleed is in de pauselijke gewaden.[99]

Pius' testament

[bewerken | brontekst bewerken]
Standbeeld ter ere van Pius XII in Braga (Portugal)

Het testament van paus Pius XII werd vlak na zijn dood gevonden in de kluis van zijn studeerkamer.[100] Het korte testament noemde geen namen, maar was vooral een oproep aan allen om hem te vergeven voor eventueel begane misstappen.

Misère mei, Deus, secundum (magnam) misericordiam tuam[101]
”Deze woorden, welke ik uitsprak, mij ervan bewust zijnde van mijn onwaardigheid en ontoereikendheid, op het moment dat ik met angst de verkiezing tot paus accepteerde, herhaal ik nu met zelfs grotere rechtvaardiging, omdat ik mij zelfs meer bewust ben van mijn onwaardigheid en ontoereikendheid na tekortkomingen en dwalingen tijdens een lang pontificaat in een zo moeilijk tijdperk. Ik vraag nederig om vergeving van allen, die ik pijn gedaan heb, beschadigd heb of in moeilijkheden heb gebracht door woord of daden.

Ik vraag hen, die daarmee belast zijn, zich niet druk te maken voor het oprichten van monumenten voor mijn nagedachtenis. Het volstaat dat mijn onbeduidende stoffelijke resten begraven worden op een heilige plaats, hoe meer verborgen hoe beter. Het is niet nodig dat ik u vraag om voor mijn zielenheil te bidden. Ik ken het aantal gebeden, die gebruikelijk zijn namens de Apostolische Stoel, en ken de eerbied van de gelovigen, voor iedere paus die overlijdt.

Noch is het noodzakelijk dat ik een “spiritueel testament” achterlaat zoals zo vele ijverige prelaten op prijzenswaardige wijze gewoon waren achter te laten. De talrijke geschriften en redevoeringen die ik publiceerde of uitsprak terwijl ik mijn ambt vervulde, volstaan voor eenieder die graag mijn gedachten over verschillende vraagstukken met betrekking tot religie en ethiek willen weten.

Na dit gezegd te hebben, benoem ik als mijn universele erfgenaam de Heilige Apostolische Stoel, van welke ik zoveel heb mogen ontvangen als van een liefhebbende moeder.”


15 mei 1956

Visies op pontificaat Pius XII

[bewerken | brontekst bewerken]

De beoordeling van het pausschap van paus Pius XII spitst zich vooral toe op de rol die de paus, het Vaticaan en de clerus speelden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Centrale vraag die daarbij gesteld wordt is waarom Pius XII gedurende de naziperiode zijn stem niet verhief tegen de gepleegde misdaden in het bijzonder die tegen de Joden. Critici van Pius XII verwijten hem de stilte, terwijl historici tal van bewijzen aanvoeren die aantonen dat de paus gedurende de periode 1939-1945 (maar ook daarvoor) niet zweeg.

Andere kritiekpunten zijn het afsluiten van het Concordaat van Rome in 1933 en de hulp van het Vaticaan bij de ontsnapping van nazikopstukken naar onder meer Zuid-Amerika via de zogenaamde rattenlijn.

Concordaat van Rome

[bewerken | brontekst bewerken]

Hoewel het sluiten van het concordaat tussen de Heilige Stoel en Duitsland plaatsvond tijdens het pontificaat van paus Pius XI, gold Pius XII (Eugenio Pacelli, staatssecretaris) als een van de initiatiefnemers. Over het concordaat met Duitsland zou hij na de oorlog zeggen dat het was afgesloten niet met de veronderstelling dat het de situatie zou verbeteren, noch had het de intentie om de doctrine van het nationaalsocialisme goed te keuren. Verder voegde hij eraan toe dat "het concordaat in de daaropvolgende jaren leidde tot enige voordelen, of tenminste grotere gevaren voorkwam".

De stilte rondom de Jodenvervolgingen

[bewerken | brontekst bewerken]

Na het overlijden van Pius XII kwamen uit de gehele wereld betuigingen van medeleven, waarin Pius geprezen werd om zijn inzet tijdens de oorlogsperiode. Golda Meïr, de Israëlische ambassadeur bij de Verenigde Naties (later premier van Israël), memoreerde aan het feit dat Pius zijn stem verhief om de vervolgingen te veroordelen. Nahum Goldmann, president van het Joods Wereldcongres, sprak zijn dank uit voor alles wat Pius gedaan had voor de vervolgde Joden tijdens de donkerste periode van de gehele geschiedenis.[102] De Britse premier Harold Macmillan prees Pius om “zijn rol die hij gespeeld had bij de verdediging van onze geestelijke waarden” en de Amerikaanse president Eisenhower sprak over Pius’ uitgesproken afkeer van tirannie.[103]

Een ommekeer kwam met de opvoering van het toneelstuk Der Stellvertreter (vertaling: De plaatsvervanger) uit 1963 van de schrijver Rolf Hochhuth.[104] Hoewel het stuk gezien werd als een fictief verhaal, was de strekking duidelijk: Pius XII had zich niet duidelijk uitgesproken tegen de Jodenvervolging en hij trad niet op tegen geestelijken die zich schuldig maakten aan antisemitische praktijken.

In een reactie op het stuk opende paus Paulus VI in 1964 de geheime archieven van het Vaticaan met betrekking tot de periode van de Tweede Wereldoorlog, waarbij documenten in 11 delen uitgebracht werden in de periode 1965-1981.[105] Door deze vroegtijdige publicatie hoopte Paulus VI de aantijgingen tegen Pius XII te weerleggen alsmede een belangrijke aanzet te kunnen geven voor de uiteindelijke zalig- en heiligverklaring van Pius.

Susan Zuccotti met haar boek Under His Very Windows - The Vatican and the Holocaust in Italy en John Cornwell met zijn boek Hitler’s Pope (1999) onderschrijven het verwijt aan het adres van Pius XII dat de paus door zijn passieve houding te weinig gedaan zou hebben om de Jodenvervolgingen te stoppen. Cornwell zou in 2004 zijn mening enigszins herzien en tot de conclusie komen: “I would now argue, in the light of the debates and evidence following ‘Hitler's Pope', that Pius XII had so little scope of action that it is impossible to judge the motives for his silence during the war, while Rome was under the heel of Mussolini and later occupied by the Germans.”[106][107]

Daniel Jonah Goldhagen is in zijn boek Een Morele Afrekening (2002) zeer duidelijk over de passieve rol van Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij merkt wel op dat Pius XII slechts een kleine, maar niet onbelangrijke rol speelde binnen het optreden van de Rooms-Katholieke Kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog.[108]

Verdedigers van Pius XII trachten niet alleen door middel van bewijzen “de stilte” te weerleggen, maar openen ook een directe aanval op de critici, die zij betichten van gebruikmaking van indirecte bronnen of het (met opzet) verkeerd interpreteren van bestaande teksten. David Dalin, rabbijn en historicus, haalt in zijn boek The Myth of Hitler’s Pope een citaat aan, waarmee John Cornwell en Daniel Jonah Goldhagen de antisemitische houding van Pius XII trachtten te verklaren. Het citaat betrof een deel uit een brief die Pacelli schreef naar aanleiding van een bezoek aan het koninklijk paleis in München in 1919. Om de strekking van de brief te versterken zou Cornwell opzettelijk neutrale woorden als “gruppo” en “schiera” (=groep) vertaald hebben naar “bende”.[109] Meer specifiek voegt Dalin daaraan het volgende toe: "de anti-pauselijke tirades van ex-priesterstudenten zoals Garry Wills, John Cornwell en van ex-priesters als James Carroll en andere uitgetreden of kwade modernistische katholieken misbruiken de tragedie van het Joodse volk gedurende de Holocaust voor hun eigen politieke agenda die erin bestaat de Katholieke Kerk veranderingen op te leggen."[110]

In het boek A special mission: Hitler’s secret plot to seize the Vatican and kidnap pope Pius XII van de schrijver Dan Kurzman staat ook de wijze waarop Pius XII optrad centraal. Pius’ zwijgen over de genocide zou onder meer zijn ingefluisterd door hooggeplaatste Duitsers (onder wie Ernst von Weiszäcker) om zo te voorkomen dat de vervolgingen alleen maar zouden worden uitgebreid en zelfs zou kunnen leiden tot de ondergang van de Katholieke Kerk.[111] Pius, die de hoogste prioriteit gaf aan het voortbestaan van de Kerk[112] zou gehoopt hebben, dat hij door zijn neutraliteit in staat zou zijn als bemiddelaar te kunnen optreden om tot een vrede te komen. Al te openlijk partij kiezen zou deze ambitie danig verstoren.[113][114] Het was daarom dat Pius ook besloten had (mede onder druk van de geallieerden) om de Amerikaanse clerus op te roepen hun afkeer jegens het communisme niet meer te uiten om zo de bondgenoot van de geallieerden niet te schofferen.[115]

Kurzman plaatst in zijn boek de meningen van verdedigers en critici tegenover elkaar zonder daarbij tot een oordeel te komen. Wel meent hij dat Pius’ optreden gezien moet worden in de context van het optreden van andere wereldleiders ten aanzien van de genocide. Hiervoor haalt hij verschillende voorbeelden aan. De Amerikaanse president Roosevelt en Britse premier Churchill weigerden de gaskamers en de aanvoerlijnen daarheen te bombarderen, omdat zij van mening zouden zijn dat de vliegtuigen nodig waren voor de oorlog en dat alleen een eindoverwinning de redding van de Joden zou betekenen.[116] In een memo van 25 februari 1943 van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Cordell Hull aan de Britse ambassadeur in Washington D.C. schreef Hull dat het vluchtelingenprobleem niet gezien moest worden als een actie gericht tegen personen van welk ras of geloof dan ook, maar voortkwam uit vervolgingsmaatregelen van de nazi’s tegen alle politieke tegenstanders.[117] De Britse regering zou op haar beurt de vlucht van Joden naar Palestina (een mandaatgebied van de Britten) niet toegestaan hebben uit angst voor negatieve reacties van de daar wonende Arabieren.[118] Ook David Ben-Gurion, de latere eerste minister van de nieuwe staat Israël, zou niet zijn ingegaan op het verzoek van Joodse organisaties om bij de geallieerden aan te dringen op bombardementen van de vernietigingskampen, omdat op dat moment de steun voor een onafhankelijk Israël nog te klein was en dat dat zijn hoogste prioriteit had.[118]

Een derde punt van kritiek is de rol van de Katholieke Kerk bij de vluchtroute, de zogenaamde rattenlijn, waarlangs vooraanstaande nazi’s zoals Adolf Eichmann en Josef Mengele naar Zuid-Amerika konden vluchten. Volgens het boek Persilscheine und falsche Pässe. Wie die Kirchen den Nazis halfen van Ernst Klee uit 1991 werden door Alois Hudal, titulair bisschop en vertrouweling van Pius XII, paspoorten aan nazivluchtelingen verstrekt.

Twee belangrijke recente studies laten zien dat Pius XII op de hoogte was van deze smokkel van oorlogsmisdadigers en dat deze paus na de oorlog ook intervenieerde ten gunste van ernstige oorlogsmisdadigers.

Toen de Argentijnse journalist Uki Goñi de medeplichtigheid wilde onderzoeken van zijn geboorteland, stuitte hij ook op documenten van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken over de betrokkenheid van het Vaticaan, waarvan hij verslag deed in The Real Odessa. How Peron Brought the nazi War Criminals to Argentina (2002). Zo ontdekte Goñi dat de Britse zaakgelastigde D'Arcy Osborne namens zijn regering bij paus Pius XII hiertegen had geprotesteerd. Ook ontdekte hij "that the Pope secretly pleaded with Washington and London on behalf of notorious criminals and Nazi collaborators".[119]

Dit laatste punt treedt ook duidelijk naar voren in Suzanne Brown-Flemings The Holocaust and Catholic Conscience. Cardinal Aloisius Muench and the Guilt Question in Germany (2006). In deze studie laat Brown-Fleming zien hoe Pius XII het opnam voor tamelijk brute en grove oorlogsmisdadigers (bijvoorbeeld Otto Ohlendorf) en zelfs moest worden afgeremd in zijn ijver. Brown-Flemings belangrijkste bron is het archief van de vertegenwoordiger van Pius XII in naoorlogs Duitsland, kardinaal Aloisius Muench.[120]

Michael Phayer stelt in The Catholic Church and the Holocaust, 1930-1965 dat paus Pius XII door zijn anticommunistische houding en zijn langdurige verblijf in Duitsland het gevaar van het nationaalsocialisme onderschatte.

Guenter Lewy schrijft in zijn boek The Catholic Church and nazi Germany (New York, 1964) dat Hitler in zijn jeugd beïnvloed was door zijn omgeving, die rooms-katholiek en antisemitisch was. Zijn conclusie luidt dat de paus en zijn adviseurs vanuit een vermeende lange antisemitische traditie binnen de Rooms-Katholieke Kerk de nood van de Joden niet met de vereiste urgentie en morele verontwaardiging hebben waargenomen. (Ze waren er plat gezegd blind voor.) Hij spreekt van een moeilijk te vermijden conclusie waarvoor geen bewijzen in de vorm van documenten zijn. One is inclined to conclude that the Pope and his advisers — influenced by the long tradition of moderate anti-Semitism so widely accepted in Vatican circles — did not view the plight of the Jews with a real sense of urgency and moral outrage. For this assertion no documentation is possible, but it is a conclusion difficult to avoid.

Dirk Verhofstadt beweert in zijn boek Pius XII en de vernietiging van de Joden dat Pacelli, als staatssecretaris en later als paus Pius XII, bijzonder goed op de hoogte zou zijn geweest van de gruwelijkheden die zowel in het Derde Rijk als in de bezette gebieden tegen de Joden en andere groepen mensen werden gepleegd. Hij baseert zich daarvoor op documenten van het Vaticaan zelf die gebundeld werden in de Actes et Documents du Saint Siège relatifs à la Seconde Guerre Mondiale.

De verdedigers van paus Pius XII

[bewerken | brontekst bewerken]

Het Amerikaanse tijdschrift "Inside the Vatican" zou ook informatie over paus Pius XII in handen hebben die dan echter juist onthult dat deze "oorlogspaus" zich op persoonlijk niveau toch bemoeide met het lot van de Joden in Italië onder Mussolini. Het zou gaan om twee brieven van hem die hij in 1940 stuurde naar bisschop Giuseppe Palatucci van Campagna. In een concentratiekamp in Zuid-Italië werden door de nazi's Joden gevangen gehouden. Palatucci trok zich samen met zijn neef Giovanni, politiecommissaris van Fiume, het lot van deze mensen aan. De paus zou zijn bisschop tweemaal een aanzienlijke som overhandigd hebben voor het welzijn van deze gevangenen.

Onder anderen de Joodse historici Pinchas E. Lapide[121] en Antonio Gasparri weerspraken de beschuldigingen dat het Vaticaan ingestemd zou hebben met de genocide op Joden en zigeuners. Lapide, nochtans bepaald geen vriend van het Vaticaan, achtte Pius XII zelfs de enige autoriteit die echt actie ondernam ter bescherming van de Joden, hoewel voornamelijk in Hongarije, Slowakije en Italië. Hij noemde een aantal van 700.000 à 860.000 Joden dat door de instellingen van het Vaticaan en zijn diplomatieke vertegenwoordigingen (en kloosters) ter plaatse gered is. The pope was instrumental in saving at least 700,000, but probably as many as 860,000 Jews from certain death at nazi hands. Lapide berekende dit aantal door het aantal niet-katholieke Joden af te trekken van het totale aantal Joden dat de Holocaust overleefde. (Lapide, 1967, p. 269.) De Pave the Way stichting heeft meer dan 46.000 pagina's aan documenten op het web gezet, tezamen met interviews van ooggetuigen.

Volgens de Italiaanse krant La Stampa heeft het klooster Santi Quattro Coronati in Rome op bevel van paus Pius XII onderdak verschaft aan Joden en politieke vluchtelingen.[122] Dat is gebleken uit een 60 jaar oud dagboek van een zuster Augustinesse die in dat klooster verbleef. De Italiaanse krant La Stampa heeft inzage in dat dagboek gehad. Dit bericht is gepubliceerd op NOS Teletekst van 7 augustus 2006. Deze gegevens zijn overigens niet nieuw. Al in het kleine werkje "Het Vaticaan in de Tweede Wereldoorlog" van de vroegere Stichting Behoud Katholiek Leven wordt er gewag gemaakt van het feit dat Pius XII de kloosters met een strenge clausuur verzocht om deze op te heffen, zodat er Joodse vluchtelingen konden onderduiken.

Verering en mogelijke zaligverklaring

[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens het pontificaat van paus Paulus VI werd zijn canonisatieproces (= proces tot heiligverklaring) ingezet.[123]

Op 9 oktober 2008, de vijftigste sterfdag van Pius, ging paus Benedictus XVI voor in een eucharistieviering ter nagedachtenis aan Pacelli. Daarin verwees Benedictus naar de controverse over Pius' rol in de oorlog door Golda Meir te citeren. Ook vroeg hij de gelovigen te bidden voor de voortgang van het proces van zaligverklaring.[124]

Tijdens een congres dat in Rome werd gehouden ter gelegenheid van Pius' vijftigste sterfdag, in november 2008, noemde kardinaal-staatssecretaris Tarcisio Bertone de verwijten dat Pius nalatig zou zijn geweest in de strijd tegen de Shoah "beledigend en historisch onhoudbaar". Bertone hekelde bij diezelfde gelegenheid de inmenging van buitenkerkelijke instanties in het proces van zaligverklaring dat - volgens Bertone - "een religieuze aangelegenheid (is) die door ieder gerespecteerd dient te worden".[125] Ter afronding van datzelfde congres releveerde paus Benedictus XVI het leergezag van paus Pius XII, dat "gekenmerkt (wordt) door de grote en heilzame wijdte, alsook door zijn buitengewone kwaliteit, zodanig dat men kan zeggen dat het een kostbare nalatenschap vormt waaraan de Kerk schatplichtig is geweest en dit blijft zijn." Ook zei de paus bij deze gelegenheid dat "de aandacht (de afgelopen jaren) op buitensporige wijze gericht (is) op slechts één problematiek, die veelal op eenzijdige wijze behandeld werd."[126]

Tijdens de Bisschoppensynode die die dagen in Rome plaatsvond sprak opperrabbijn Shear Yeshuv Cohen uit Haifa zijn teleurstelling uit over het "zwijgen van Pius" tijdens de oorlog. Volgens hem zou Pius niet mogen worden zalig verklaard.[127] De opmerkingen van de rabbijn schoten in het verkeerde keelgat van de Duitse pater-jezuïet Peter Gumpel, die als onderzoeksrechter al meer dan twintig jaar betrokken is bij de zaligverklaring van Pius. Hij noemde het "misplaatst" dat iemand die tijdens de Bisschoppensynode als "gast was uitgenodigd om over het Oude Testament te spreken zijn positie misbruikte om kritiek te uiten op Pius XII en politiek te bedrijven".[128]

Op 30 oktober 2008 maakte paus Benedictus XVI, in een gesprek met rabbijn David Rosen, voorzitter van het Internationaal Joods Comité voor Interreligieuze Consultatie, bekend dat de heiligverklaring van Pius nog ten minste op zich zou laten wachten totdat de archieven van diens pontificaat openbaar gemaakt zijn. Een woordvoerder van het Vaticaan verklaarde daarop dat dat nog wel zeven jaar zou duren, omdat het archief, dat bestaat uit zo'n 16 miljoen documenten, pas dan ontsloten zal zijn.[129]

Op 19 december 2009 verklaarde paus Benedictus XVI paus Pius XII (samen met onder anderen paus Johannes Paulus II) “eerbiedwaardig”, een aanduiding voor een op handen zijnde zaligverklaring.[130] Benedictus, die Pius XII al in 2008 geprezen had bij de herdenking van diens 50e sterfdag (1958), prees Pius om de 'heldhaftige' deugden die de paus in zijn leven zou hebben tentoongespreid en die tot voorbeeld van de christenen zouden kunnen dienen. Direct na de bekendmaking van dit voornemen barstte met name vanuit Joodse kant veel kritiek los over dit optreden van Benedictus XVI, temeer omdat de archieven waaruit de rol die Pius XII gespeeld zou hebben tijdens de periode 1940-1945 door het Vaticaan voor wetenschappers nog niet open zijn gesteld. Ook het moment van bekendmaking wekte irritatie, omdat Benedictus XVI van plan was om op 17 januari 2010 een bezoek te brengen aan de synagoge te Rome.[131]

Begin maart 2019 maakte paus Franciscus bekend dat de oorlogsarchieven van het Vaticaan op 2 maart 2020 zouden opengaan voor historici. 2 maart is de geboortedag van Pius XII en ook de dag van zijn verkiezing tot paus in 1939.

Het Pius XII-plein in Rome, gelegen voor de ingang van het Sint-Pietersplein, is naar paus Pius XII vernoemd.

  • La personalità e la territorialità delle leggi specialmente nel diritto canonico (1912)
  • Discorsi e radiomessagi (20 delen, 1941 - 1959)
  • Acta Apost. Sedis, 33 (1939) - 50 (1958)
  • Kees VAN HOEK, Pope Pius XII, priest and statesman, New York, 1945.
  • Charles Hugo DOYLE, The life of pope Pius XII, Sidney, 1947.
  • Elise LAVELLE, The man who was chosen. Story of Pope Pius XII, New York, 1957.
  • Katherine BURTON, Witness of the Light. The life of pope Pius XII, New York, 1958.
  • Domenico TARDINI, Memories of Pius XII, Westminster, 1961.
  • Saul FRIEDLÄNDER, Pius XII and the Third Reich, New York, 1966.
  • FALCONI, Silence of Pius XII, Boston, 1970.
  • John CORNWELL, Hitler's Pope. The secret history of Pius XII, New York, 1999.
  • Dimitri CAVALLI, Jewish praise for Pius XII, in: Inside the Vatican, 2000.
  • John Jay HUGHES, Hitler, the War and the Pope, in: First Things, 2000.
  • José SANCHEZ, Pius XII and the Holocaust: understanding the controversy, Washington, 2002.
  • Charles CALLAGHER, Newly discovered report from 1938reveals cardinal Pacelli's anti-nazi stance, in: America, 2003.
  • Philippe CHENAUX, Pio XII, diplomatico e pastore, Milaan, 2004.
  • Charles GALLAGHER, Vaticazn secret diplomacy: Joseph Hurley and pope Pius XII, Yale University Press, 2008.
  • Michaël HESSEMANN, Der Papst der Hitler trotzre: die Wahrheit über Pius XII, Augsburg, 2008.
  • Michael PHAYER, Pius XII, the Holocaust and the Cold War, Bloomington, 2008.
  • Michaël HESSEMANN, Pius XII, Stauffenberg und der Ochsensepp, in: Katholisches Net, 2009.
  • Robert A. VENTRESCA, Soldier of Christ. The Life of Pope Pius XII, Harvard University Ho-Press, 2013.
  • Mark RIEBLING, Church of Spies. The Pope's secret war against Hitler, The Perseus Book Group, 2015.
  • Mark RIEBLING, Spionnen van de Paus. Het Vaticaans complot van Pius XII tegen Hitler, Tielt, Lannoo, 2015.
  • Dirk VERHOFSTADT, Pius XII en de vernietiging van de Joden, Antwerpen, Houtekiet, 2008.
Zie de categorie Pius XII van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Voorganger:
Pietro Gasparri
Kardinaal-staatssecretaris
1914-1930
Opvolger:
Luigi Maglione