Naar inhoud springen

Braun-Blanquet-methode

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Zürich-Montpellier school)

De Braun-Blanquet-methode (afgekort Br.-Bl.-methode) is een gestandaardiseerde methode voor het maken van vegetatieopnamen. De methode werd ontwikkeld door de Zwitserse botanicus Josias Braun-Blanquet. De methode wordt sinds 1929 veelvuldig toegepast en valt onder de Frans-Zwitserse school in de vegetatiekunde; deze school is onder andere in Nederland en Vlaanderen van sterke invloed.

Zie Vegetatieopname voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Om vegetatie te kunnen analyseren moeten er vegetatieopnamen worden gemaakt. Afhankelijk van de kennis en ervaring van de onderzoeker en de beschikbare tijd wordt gewoonlijk een beperkte groep soorten onderzocht zoals alleen de zaadplanten, soms ook de kranswieren, mossen en korstmossen. Vaak worden andere groepen, zoals veel algen, niet bij het onderzoek betrokken. Een bij voorkeur vierkant proefvlak moet een bepaalde minimale afmeting (het "minimumareaal") hebben, die weer afhankelijk is van de homogeniteit van de vegetatie. Daarnaast dienst de soortensamenstelling over het gehele oppervlak homogeen te zijn. De opname moet ten minste bestaan uit een lijst van soorten, liefst per vegetatielaag en een totale bedekking.

De volgende vegetatielagen kunnen, afhankelijk van de situatie in het veld, worden onderscheiden:

  • moslaag met de zeer kleine planten (tot ongeveer 10 cm hoog)
  • kruidlaag, indien nuttig, onderverdeeld in lage en hoge kruidlaag
  • struiklaag, indien nuttig, onderverdeeld in lage (met bijvoorbeeld heidesoorten) en hoge struiklaag
  • boomlaag, indien nuttig, onderverdeeld in lage en hoge boomlaag

Van alle onderzochte soorten soort wordt informatie vastgelegd over:

  • de hoeveelheid:
    • de abundantie: de hoeveelheid planten in het proefvlak
    • de bedekkingsgraad: de procentuele bedekking van de projectie van de planten
    • de frequentie: het aantal keer dat een soort wordt aangetroffen in deelvlakken van het proefvlak (meestal niet bij de Braun-Blanquet-methode)
  • de sociabiliteit, dispersie of 'kliekgraad': de mate waarin soorten gegroepeerd zijn (bv. willekeurig verspreid, regelmatig of geklonterd)
  • de conditie van de planten:
    • de vitaliteit: de mate waarin de planten gedijen (bv. dwerg- of kommervorm, afgegeten, volledig uitgegroeid)
    • de fenologische toestand: het stadium van de levenscyclus waarin de soort verkeert (bv. vegetatief, knopdragend, bloeiend, met rijpe vruchten)
    • de fertiliteit: de mate waarin vruchtzetting plaatsvindt en het stadium daarvan (bv. met onrijpe vruchten, met rijpe zaden, zaden al verdwenen uit vrucht)

Enkele zaken worden hier gecombineerd geschat, zoals de abundantie en de bedekking.

De methode is belangrijk om vegetatie te kunnen classificeren in associaties of plantengemeenschappen. Bij deze methode wordt er vooral gekeken naar de gehele floristische samenstelling en vegetatiestructuur en niet alleen naar dominantie van soorten.

Bij elke vegetatieopname wordt ook nog de expositie en de hellingshoek van het desbetreffende proefvlak genoteerd.

Braun-Blanquet-schaal

[bewerken | brontekst bewerken]

Voor de (basale) Braun-Blanquet-methode wordt een schaal toegepast. In deze schaal wordt aangegeven welke plantensoorten er voor komen in een vooraf afgezet gebied (veelal een representatieve afspiegeling van vegetatie). Vervolgens wordt er achter de soort een symbool gezet uit de Braun-Blanquet-schaal. Dit symbool geeft aan in welke mate de soort voorkomt en het gebied bedekt.

De meest recente Braun-Blanquet-methode werkt volgens de volgende schaal:[1]

Symbool Gecombineerde schatting[2] Numerieke
transformatie[3]
Bedekking Abundantie
r ≤ 1% 1 individu 1
+ ≤ 1% 2–5 individuen, aanwezig 2
1 ≤ 5% 6–50 individuen, duidelijk aanwezig 3
2m ≤ 5% > 50 individuen, talrijk aanwezig 4
2a 5%–15% - 5
2b 16%–25% - 6
3 26%–50% - 7
4 51%–75% - 8
5 76%–100% - 9

De schaal kan uitgebreid worden door achter de symbolen de fenologische toestand, zoals de fase van de bloei- of levenscyclus, en de vitaliteit van de plant of het korstmos aan te geven.

De numerieke waarden zijn door Eddy van der Maarel toegevoegd om numerieke gegevensverwerking mogelijk te maken, zoals clusteranalyse en ordinatie.

De totaalbedekking, maar ook een totale bedekking per vegetatielaag, kan goed > 100% bedragen. Dit komt doordat planten en/of korstmossen vaak ook gedeeltelijk over elkaar heen groeien.