Celkern: verschil tussen versies

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Mijn bijdrage voor de Wikipedia:Schrijfwedstrijd
Regel 1: Regel 1:
{{Schrijfwedstrijd}}
{{schrijfwedstrijd}}
[[Afbeelding: HeLa Hoechst 33258.jpg |thumb|310px|[[Fluorescentiemicroscopie|Microscopische]] opname van [[HeLa|HeLa-cellen]] waarin het [[desoxyribonucleïnezuur|DNA]] zichtbaar is gemaakt. In de linkercel is het DNA gecondenseerd voor de [[mitose]]. In de twee rechtercellen is het DNA niet gecondenseerd maar vrijelijk verspreid, dus de hele celkern is blauw.]]

{{Zijbalk celopbouw}}
{{Zijbalk celopbouw}}
[[Bestand:Nucleus ER.png|thumb|350px|1. [[Kernmembraan]], 2. [[Ribosoom|Ribosomen]], 3. [[Kernporie|Kernporiën]], 4. [[Nucleolus]], 5. [[Chromatine]], 6. Kern, 7. [[Endoplasmatisch reticulum]], 8. Kernplasma]]
De '''celkern''' (nucleus) is een [[organel]] waarin bij [[eukaryoot|eukaryote]] [[cel (biologie)|cellen]] het [[Desoxyribonucleïnezuur|DNA]] opgeslagen wordt. De celkern wordt door een [[kernmembraan]] gescheiden van het [[cytoplasma]].


De '''celkern''' of '''nucleus''' is een groot, [[lipide dubbellaag|membraan-omsloten]] [[organel]] dat voorkomt in de [[cel (biologie)|cel]]len van alle [[eukaryoten|eukaryotische]] levensvormen. Bij eukaryoten ([[planten]], [[dierenrijk|dieren]] en [[schimmels]]) bevat de cel in veruit de meeste gevallen een enkele celkern. Sommige celtypen, zoals [[osteoclast]]en en bepaalde [[dwarsgestreept spierweefsel|spiercellen]], bevatten er [[Celkern#Kwantiteit|meerdere]]. Bij enkele celtypen, zoals [[rode bloedcel]]len, is de celkern geheel afwezig.
Een celkern is gewoonlijk in enkelvoud aanwezig, maar bij sommige organismen in tweevoud (zoals [[dikaryon]] bij schimmels, of een micro- en een macronucleus bij [[protisten]]) of zelfs in meervoud.


In de celkern is het [[genoom|genetisch materiaal]] ([[desoxyribonucleïnezuur|DNA]]) van het organisme opgeslagen. Het DNA is in eukaryoten opgedeeld in een aantal lange moleculen die met speciale [[histon (eiwit)|eiwitten]] gebundeld zijn tot [[chromosoom|chromosomen]]. Het genetisch materiaal regelt de productie van [[eiwitten]] die maken dat het hele organisme kan functioneren: [[morfologie (biologie)|structuur]] en [[stofwisseling]] van de cel worden rechtstreeks aangestuurd door informatie uit de celkern. Hierdoor wordt de celkern ook wel gezien als het cellulair 'controlecentrum'.
== Opbouw ==
De celkern is omgeven door een dubbel [[kernmembraan]]. De twee membranen worden van elkaar gescheiden door een ruimte van ongeveer 10 tot 40 [[nanometer|nm]], de perinucleaire ruimte. Hierin bevinden zich vele openingen met een diameter van ongeveer 100 nm, die [[kernporie|kernporiën]] genoemd worden. Het buiten- en binnenmembraan lopen in elkaar over. Door de aanwezigheid van een [[kernenvelop]] rond de kern ontstaat een eigen milieu binnen de celkern.


De celkern is een dynamisch organel dat gedurende de [[celcyclus]] vele functionele en structurele veranderingen ondergaat. Een [[kernmembraan]], bestaande uit twee [[lipide dubbellaag|lipide dubbellagen]], omgeeft de inhoud van de celkern, het [[kernplasma]]. Omdat het kernmembraan ondoordringbaar is voor grote moleculen, kan transport van dergelijke stoffen alleen plaatsvinden via [[kernporie|kernporiën]]. Binnen de celkern komt het [[kernlamina]] voor: een vezelig netwerk dat nodig is voor rigiditeit en beweeglijkheid, vergelijkbaar met het [[cytoskelet]]. Stoornissen in de organisatie van de celkern zijn van grote invloed op de gezondheid, waardoor het organel ook vanuit [[geneeskunde|medisch]] oogpunt veel is onderzocht.
De membranen zijn [[semipermeabel]] (ze laten selectief stoffen door). Vaak is het maar eenrichtingsverkeer tussen celkern en cytoplasma. [[macromolecuul|Macromoleculen]] (grote moleculen) kunnen door de [[kernporie|kernporiën]] gaan. Deze macromoleculen zijn vaak stoffen die de kernactiviteiten helpen regelen. De kernenvelop draagt vaak [[Ribosoom|ribosomen]] op het [[cytoplasma]]tische oppervlak en gaat op bepaalde plaatsen over in het [[endoplasmatisch reticulum]].


Hoewel de celkern in het verleden veelal gezien werd als een [[amorf (materie)|structuurloos]] lichaampje, heeft de inhoud van de celkern een opvallend georganiseerde moleculaire architectuur. Onder [[elektronenmicroscopie|elektronenmicroscopen]] zijn afzonderlijke gebieden van [[eiwitten]], [[ribonucleïnezuur|RNA-moleculen]] en delen van de chromosomen te onderscheiden in een welbepaalde samenhang.<ref name="Rippe" /> De bekendste van die gebieden, de [[nucleolus]], is gespecialiseerd in het vormen van [[ribosoom|ribosomen]].
== Functie ==
Het [[transcriptie (biologie)|kopiëren]] van [[Desoxyribonucleïnezuur|DNA]] vindt plaats in de celkern. De kopie wordt [[Ribonucleïnezuur|RNA]] genoemd. RNA is een informatiedrager. Er zijn verschillende soorten RNA, elk met een eigen [[Functie (biologie)|functie]].


{{Inhoud beperkt|3}}
* [[messenger RNA|mRNA]] wordt [[Splicing|gespliced]] (de [[intron]]s worden verwijderd en exons blijven over) door het [[spliceosoom]] of op chemische wijze door zichzelf, waarna het van een kapje ({{en}} ''cap'') en een poly(A)staart wordt voorzien. Daarna verlaat het de celkern en wordt het door een [[ribosoom]] [[Translatie (biologie)|getransleerd]].
* [[transfer RNA|tRNA]] vormt [[basenpaar|basenparen]] met zichzelf en vormt een klaverblad, waarna het buiten de kern een [[aminozuur]] opneemt en het richting een ribosoom vervoert.
* De verschillende typen [[ribosomaal RNA|rRNA]] verlaten de kern, waarna ze met elkaar binden om zo het ribosoom te vormen.


==Structuur==
Bij de celdeling vindt als eerste een [[duplicatie|verdubbeling]] van het DNA en daarna een deling van de celkern plaats. Pas daarna wordt de rest van de cel over de twee nieuw te vormen cellen verdeeld.
In dierlijke cellen is de celkern het grootste [[organel]] (celcompartiment), dat met behulp van een [[lichtmicroscoop]] over het algemeen duidelijk zichtbaar is. Bij zoogdieren bereikt de celkern meestal een grootte van ongeveer 6 [[micrometer (eenheid)|micrometer]] (''μ''m), wat overeenkomt met ongeveer 10% van het totale celvolume.<ref name="Alberts">{{citeer boek |taal=en|last=Alberts |first=B |title=Molecular biology of the Cell |date=2015 |publisher=Garland Science |isbn=978-0815340720 |page=649–657 |edition=6th}}</ref> De inhoud van de celkern wordt het [[kernplasma]] genoemd en is te vergelijken met het [[cytoplasma]] van de gehele cel. De dikke grondvloeistof van het kernplasma, het ''nucleosol'', bevat de eiwitten en moleculen die nodig zijn voor het in stand houden en tot expressie brengen van het genetisch materiaal.<ref>{{citeer journal | auteur = Clegg JS | taal=en|title = Properties and metabolism of the aqueous cytoplasm and its boundaries | journal = The American Journal of Physiology | volume = 246 | issue = 2 Pt 2 | pages = R133-51 | date = 1984 | pmid = 6364846 | doi = 10.1152/ajpregu.1984.246.2.R133 |}}</ref>


===Kernmembraan en poriën===
De celkern is naast het [[mitochondrium]], [[endoplasmatisch reticulum]] en de [[plastide]]n het enige organel met zijn eigen [[ribosoom|ribosomen]].
{{Kaderloos bijschrift|Celkern diagram.png|'''Eukaryotische celkern'''. Zichtbaar in dit diagram zijn de [[ribosoom]]rijke dubbele halflagen van het [[kernmembraan]], het DNA (opgevouwen als [[chromatine]]) en de [[nucleolus]]. In de celkern bevindt zich het viskeuze [[kernplasma]], vergelijkbaar met het [[cytoplasma]] dat buiten de kern ligt.|350px|right|bottom|triangle|gold}}


{{Kaderloos bijschrift|Kernporie diagram.png|'''Dwarsdoorsnede''' van een [[kernporie]].<br> (1) [[kernmembraan]] (2) ringstructuur die de basis vormt van de porie, (3) tussenspaken, (4) korf en <br>(5) de cytoplasmafilamenten.|300px|right|bottom|triangle|gold}}
[[Prokaryoot|Prokaryoten]] hebben geen celkern; het DNA wordt daar onbeschermd in het cytoplasma bewaard.

Het [[kernmembraan]] vormt een aaneengesloten barrière rond de celkern en scheidt het genetisch materiaal van het omringende cytoplasma. Het voorkomt dat macromoleculen vrijelijk kunnen [[diffusie|diffunderen]] tussen het kernplasma en het cytoplasma.<ref name="Paine">{{citeer journal | auteur = Paine PL, Moore LC, Horowitz SB | title = Nuclear envelope permeability | journal = Nature | volume = 254 | issue = 5496 | pages = 109–14 | date = 1975 |taal=en| pmid = 1117994 | doi = 10.1038/254109a0 }}</ref> Het kernmembraan bestaat uit twee parallel aan elkaar afgezette [[lipide dubbellaag|membranen]] die gescheiden zijn door een tussenruimte van 10 tot 50 [[nanometer]] (nm). Het buitenste kernmembraan loopt over in het membraan van het [[endoplasmatisch reticulum]]. Aan beide organellen zijn talrijke [[ribosoom|ribosomen]] gebonden, die nodig zijn voor [[eiwitsynthese]]. De ruimte tussen de membranen wordt de ''perinucleaire ruimte'' genoemd.<ref name="Paine" />

[[Kernporie|Kernporiën]], de kanalen die het moleculair verkeer in en uit de celkern verzorgen, zijn samengesteld uit verschillende structuureiwitten genaamd [[nucleoporine]]s. De poriën hebben een molecuulgewicht van ongeveer 125 miljoen [[atomaire massa-eenheid|dalton]] en bestaan ​​uit ongeveer 50 (in [[gist]]) tot enkele honderden eiwitten (in [[gewervelden]]).<ref name="Lodish" /> De poriën hebben een breedte van ongeveer 100&nbsp;nm, maar de opening waardoorheen moleculen getransporteerd worden is slechts 9&nbsp;nm in diameter. Aan de randen van de opening bevinden zich verschillende regulerende systemen. Via de openingen kunnen kleine, [[hydrofiel]]e moleculen [[passief transport|passief]] bewegen. Grotere moleculen, zoals [[nucleïnezuren]] en eiwitten, kunnen de poriën niet vrijelijk passeren. Deze moleculen worden [[actief transport|actief]] – dat wil zeggen onder verbruik van [[adenosinetrifosfaat|ATP]] – in en uit de celkern vervoerd.

Bij zoogdieren bevat de celkern ongeveer 3000 tot 4000 kernporiën.{{Refn|group=kleine-letter|Dit aantal varieert enorm, van een paar honderd kernporiën in [[gliacel]]len tot bijna 20.000 poriën in [[purkinjecel]]len (zenuwcellen van de [[hersenen]]).<ref name="Alberts" />}} De poriën zijn opgebouwd uit een grote, achtvoudig-symmetrische ringstructuur.<ref name="Shulga">{{citeer journal | auteur = Shulga N, Mosammaparast N, Wozniak R, Goldfarb DS | title = Yeast nucleoporins involved in passive nuclear envelope permeability | journal = The Journal of Cell Biology | volume = 149 | issue = 5 | pages = 1027–38 | date = 2000 | pmid = 10831607 | pmc = 2174828 | doi = 10.1083/jcb.149.5.1027 }}</ref> Deze ring ligt op de plek waar de binnenste en buitenste membranen [[membraanfusie|fuseren]] (in elkaar omklappen). Aan de ring is een korfvormige structuur gehecht die zich uitstrekt naar het kernplasma, en acht dradige filamenten die in het cytoplasma reiken. Beide structuren dienen om passage van transporteiwitten te begeleiden.<ref name="Lodish">{{citeer boek | taal=en|auteur = Lodish H, Berk A, Matsudaira P, Kaiser CA, Krieger M, Scott MP, Zipursky SL, Darnell J | title = Molecular Cell Biology | publisher = WH Freeman | edition = 5th | year = 2004 | location = New York | isbn = 978-0-7167-2672-2}}</ref>

Het transport van eiwitten, [[ribosoom]]delen en nucleïnezuren door de kernporiën wordt gecontroleerd door transportfactoren die [[karyoferine]]n worden genoemd. Karyoferinen die het verkeer náár de kern verzorgen heten importines; karyoferinen die het verkeer uit de kern verzorgen, heten exportines. Karyoferinen binden aan de te transporteren moleculen in het cytoplasma door herkenning van een [[signaalsequentie]].<ref name="Pemberton">{{citeer journal | taal=en| auteur = Pemberton LF, Paschal BM | title = Mechanisms of receptor-mediated nuclear import and nuclear export | journal = Traffic | volume = 6 | issue = 3 | pages = 187–98 | date = 2005 | pmid = 15702987 | doi = 10.1111/j.1600-0854.2005.00270.x }}</ref> Na binding vervoeren ze het molecuul via interacties met de reguleringssytemen door de poriën heen. Op analoge wijze binden [[steroïdhormoon|steroïdhormonen]] zoals [[cortisol]] en [[aldosteron]] aan [[kernreceptor]]en, die de hormonen de kern invoeren en er genen mee tot expressie brengen.<ref name="Lodish" />

===Nucleair lamina===
In dierlijke cellen is de celkern verstevigd door het zogenaamde [[nucleair lamina]] of [[kernlamina]]: een vezelig netwerk van [[intermediaire filamenten]] dat nodig is voor het handhaven van structuur, vorm en beweeglijkheid, maar ook voor het bewaren van de functionaliteit van het genetisch materiaal. Bij [[sessiel]]e organismen zoals schimmels en planten is het kernlamina afwezig.{{Refn|group=kleine-letter|Het kernlamina lijkt een evolutionaire [[adaptatie (biologie)|aanpassing]] te zijn aan de beweeglijke levenswijze van [[dierenrijk|dieren]]. Defecten in de ontwikkeling van het kernlamina leiden veelal tot [[spier (anatomie)|spier]]aandoeningen.<ref name=Mans>{{cite journal|auteur=Mans BJ, Anantharaman V, Aravind L, Koonin EV | title = Comparative genomics, evolution and origins of the nuclear envelope and nuclear pore complex |taal=en| journal = Cell Cycle | year = 2004 | volume = 3 |pages=1612–37 | pmid = 15611647|issue= 12 | doi = 10.4161/cc.3.12.1316 }}</ref>}} Het kernlamina staat via membraaneiwitten aan de buitenkant van de celkern in verbinding met het [[cytoskelet]]. Het lamina vormt een verankeringspunt voor zowel inwendige structuren ([[chromatine]] en [[chromosomen]]) als uitwendige structuren (kernporiën).<ref name="Alberts" />

Het kernlamina is voornamelijk opgebouwd uit het eiwit [[lamine (eiwit)|lamine]]. Laminen zijn ketens van gevlochten [[monomeer|monomeren]] die gesynthetiseerd worden in het cytoplasma.{{Refn|group=kleine-letter|Lamine-monomeren bevatten een herhalende [[alfa-helix]]structuur waardoor ze makkelijk dimeriseren en in zichzelf vastdraaien tot een touwachtige keten. Afbraak en opbouw van deze ketens wordt dynamisch gereguleerd.<ref name="Sturrman">{{citeer journal | auteur = Stuurman N, Heins S, Aebi U | taal=en|title = Nuclear lamins: their structure, assembly, and interactions | journal = Journal of Structural Biology | volume = 122 | issue = 1-2 | pages = 42–66 | year = 1998 | pmid = 9724605 | doi = 10.1006/jsbi.1998.3987 }}</ref>}} Via poriën gaan de ketens de celkern in, waar ze na assemblage met andere eiwitten worden opgenomen in het kernlamina. Ook aan de buitenkant van het kernmembraan binden laminen vast, zoals de [[emerine]]n en [[nesprine]]n. Zij gaan interacties aan met het cytoskelet en zorgen daarmee dat de celkern zich op een vaste plek binnen het cytoplasma positioneert. Het kernlamina is georganiseerd in een regelmatige structuur die de ''nucleoplasmatische sluier'' wordt genoemd, welke goed zichtbaar is met behulp van [[fluorescentiemicroscopie]].<ref name="RGoldman">{{citeer journal | auteur = Goldman RD, Gruenbaum Y, Moir RD, Shumaker DK, Spann TP | taal=en|title = Nuclear lamins: building blocks of nuclear architecture | journal = Genes & Development | volume = 16 | issue = 5 | pages = 533–47 | date = 2002 | pmid = 11877373 | doi = 10.1101/gad.960502 }}</ref> De precieze functie van de sluier is niet geheel duidelijk, maar men heeft aanwijzingen gevonden dat deze een rol speelt bij het reguleren van [[genexpressie]].<ref name="Moir">{{citeer journal | taal=en|auteur = Moir RD, Yoon M, Khuon S, Goldman RD | title = Nuclear lamins A and B1: different pathways of assembly during nuclear envelope formation in living cells | journal = The Journal of Cell Biology | volume = 151 | issue = 6 | pages = 1155–68 | date = 2000 | pmid = 11121432 | doi = 10.1083/jcb.151.6.1155 }}</ref> Wanneer de bouwstenen waaruit de sluier bestaat geïnactiveerd worden, leidt dit tot een verminderde interactie met het DNA, waardoor [[transcriptie (biologie)|transcriptie]] van eiwitcoderende genen afneemt.<ref name="Spann">{{citeer journal | auteur = Spann TP, Goldman AE, Wang C, Huang S, Goldman RD |taal=en| title = Alteration of nuclear lamin organization inhibits RNA polymerase II-dependent transcription | journal = The Journal of Cell Biology | volume = 156 | issue = 4 | pages = 603–8 | date = 2002 | pmid = 11854306 | pmc = 2174089 | doi = 10.1083/jcb.200112047 }}</ref>

[[Mutatie (biologie)|Mutatie]]s in lamine-genen kunnen leiden tot een ondeugdelijke aanmaak van filamenten. Een dergelijk ontwikkelingsdefect van het kernlamina is bij mensen in verband gebracht met enkele zeldzame [[erfelijke aandoening]]en die bekendstaan als [[laminopathie]]ën. De meest bekende laminopathie is de ziekte [[progeria]], die zich kenmerkt door vroegtijdige verouderingsverschijnselen bij kinderen. De exacte mutaties die aan progeria ten grondslag liggen zijn nog grotendeels onduidelijk, maar de meeste onderzoeken wijzen uit dat de oorzaak ligt bij een foute organisatie binnen de celkern.<ref name="Mounkes">{{citeer journal | auteur = Mounkes LC, Stewart CL | taal=en|title = Aging and nuclear organization: lamins and progeria | journal = Current Opinion in Cell Biology | volume = 16 | issue = 3 | pages = 322–7 | date = 2004 | pmid = 15145358 | doi = 10.1016/j.ceb.2004.03.009 }}</ref>

[[Bestand:3D-SIM-2 Nucleus prophase 3d rotated.jpg|thumb|675px|center|''Driedimensionale [[fluorescentiemicroscopie|fluorescentie-opnames]] van een dierlijke celkern vanuit drie invalshoeken''. De celkern is in een vroeg stadium van [[mitose|deling]] (profase). De chromosomen (rood) zijn al gecondenseerd voor uiteensplitsing. Het omliggende kernmembraan en inwendige kernlamina (groen) begint te desintegreren. Opgenomen met behulp van 3D-Structured Illumination Microscopy (3D-SIM-microscopy).<ref name="Schermelleh">{{cite journal |author=Schermelleh L, Carlton PM, Haase S |title=Subdiffraction multicolor imaging of the nuclear periphery with 3D structured illumination microscopy |journal=Science (journal) |volume=320 |issue=5881 |pages=1332–6 |year=2008 |taal=en |pmid=18535242 |doi=10.1126/science.1156947}}</ref>]]

===Chromosomen===
De celkern bevat het grootste deel van het [[genetisch materiaal]] van de cel.{{Refn|group=kleine-letter|Een zeer klein gedeelte van het genoom, het [[mitochondriaal DNA]], bevindt zich echter in de [[mitochondriën]]. Ook [[chloroplast]]en bevatten hun [[chloroplast-DNA|eigen DNA]]. Gedurende de evolutie zijn bepaalde genen naar het kern-DNA [[horizontale genoverdracht|overgedragen]].<ref>{{citeer journal |auteur=Blanchard JL, Lynch M |title=Organellar genes: why do they end up in the nucleus? |taal=en|journal=Trends Genet. |volume=16 |issue=7 |pages=315–20 |date=2000 |pmid=10858662 |doi=10.1016/S0168-9525(00)02053-9}}.</ref>}} Bij eukaryoten is het DNA in de kern rond eiwitten gewonden die [[histonen]] worden genoemd. Gedurende het grootste deel van de celcyclus – met name de periode waarin de cel niet deelt – zijn de histonen in elkaar vastgedraaid tot [[chromatine]]draden. Door deze manier van opvouwing is het mogelijk dat iedere celkern een DNA-molecuul van ruwweg twee meter in zich draagt. Wanneer de cel zich gereedmaakt voor de [[mitose]], trekt het chromatine zich samen tot structuren genaamd [[chromosomen]], wat goed zichtbaar is onder [[lichtmicroscoop|lichtmicroscopen]]. Tijdens de celdeling splitsen de chromosomen uiteen in identieke kopieën, zodat twee dochtercellen kunnen ontstaan die allebei beschikken over een identiek genoom.

De verdeling van het chromatine over de celkern is niet uniform door verschillende mate van ontvouwing ten behoeve van [[transcriptie (biologie)|DNA-transcriptie]]. Het chromatine dat minder compact en vrijer in de celkern ligt wordt [[euchromatine]] genoemd. Het bevat de genen die veelvuldig door de cel tot expressie worden gebracht en dus voortdurend toegankelijk moeten zijn voor enzymen. Het chromatine dat daarentegen dichter is opgevouwen en zich meer aan de randen van de celkern bevindt wordt [[heterochromatine]] genoemd, en bevat het DNA dat weinig of niet door enzymen afgelezen wordt, zoals de sequenties van [[telomeer|telomeren]] of [[centromeer|centromeren]].<ref name="Grigoryev">{{citeer journal | auteur = Grigoryev SA, Bulynko YA, Popova EY | title = The end adjusts the means: heterochromatin remodelling during terminal cell differentiation | journal = Chromosome Research | volume = 14 | issue = 1 | pages = 53–69 | year = 2006 | taal=en|pmid = 16506096 | doi = 10.1007/s10577-005-1021-6 }}</ref>

<center>
{|align="center" class="wikitable" width="500px" height="500px"
|<center>[[Bestand:3D-SIM-3 Prophase 3 color.jpg|250px]]</center>||<center>[[Bestand:3D-SIM-4 Anaphase 3 color.jpg|325px]]</center>
|-
|<div style="line-height:1.55em;font-size:85%;>''Doorsnede van twee dierlijke celkernen''.<ref name="Schermelleh" /> <br>De chromosomen (rood) in [[mitose#Profase|profase]], het kernmembraan (blauw) en [[microtubuli]] (groen) zichtbaar door middel van [[Immuunhistochemie|immunokleuring]]. De schaalbalk komt overeen met 5 [[micrometer|μm]].</div>||<div style="line-height:1.55em;font-size:85%;>''Ruimtelijke opname van twee dochterkernen''.<ref name="Schermelleh" /><br> Deze dierlijke dochtercellen zijn in het laatste stadium van de kerndeling: [[mitose#Telofase|telofase]]. Het [[spoelfiguur]] (bruin), het [[cytoskelet]] (groen) en de nog gecondenseerde [[chromosoom|chromosomen]] (lichtblauw) zijn zichtbaar in deze SIM-opname.</div>
|}
</center>

Bij een aantal [[auto-immuunziekte]]n, zoals [[systemische lupus erythematodes]], richten de [[antilichamen]] van het lichaam zich tegen bepaalde onderdelen van het chromatinenetwerk, in het bijzonder tegen de [[nucleosoom|nucleosomen]].<ref name="Rothfield">{{citeer journal | auteur = Rothfield NF, Stollar BD | title = The relation of immunoglobulin class, pattern of anti-nuclear antibody, and complement-fixing antibodies to DNA in sera from patients with systemic lupus erythematosus | journal = The Journal of Clinical Investigation | volume = 46 | issue = 11 | pages = 1785–94 | date = 1967 | pmid = 4168731 | pmc = 292929 | taal=en|doi = 10.1172/JCI105669 }}</ref> Deze schadelijke antilichamen staan bekend als [[antinucleaire antistof]]fen (ANA) en maken dat het immuunsysteem de eigen celkern aanziet als lichaamsvreemd. ANA’s zijn ook waargenomen bij de ziekte [[multiple sclerose]] als onderdeel van algemene stoornissen van het immuunsysteem.<ref name="Barned">{{citeer journal | taal=en|auteur = Barned S, Goodman AD, Mattson DH | title = Frequency of anti-nuclear antibodies in multiple sclerosis | journal = Neurology | volume = 45 | issue = 2 | pages = 384–5 | date = 1995 | pmid = 7854544 | doi = 10.1212/WNL.45.2.384 }}</ref> In het geval van progeria is de rol van antilichamen bij het veroorzaken van auto-immuunsymptomen niet duidelijk.

===Nucleolus===
[[Bestand:Micrograph of a cell nucleus.png|thumb|left|200px| Een
elektronenmicroscopische opname van een celkern. De donkere vlek is de [[nucleolus]], bestaande uit r-eiwitten en veel [[ribosomaal RNA]].]]

De [[nucleolus]] is een grote, amorfe, membraanloze structuur die in het kernplasma voorkomt en de moleculaire machinerie bevat voor de synthese van [[ribosoom|ribosomen]]. De nucleolus bestaat uit een aggregaat van [[desoxyribonucleïnezuur|DNA]], [[ribonucleïnezuur|RNA]] en eiwitten en vormt zich rond specifieke delen van het chrotamine, namelijk de [[rDNA]]-sequenties (het DNA dat voor [[ribosomaal RNA]] codeert). De voornaamste functie van de nucleolus is de vorming van dit ribosomaal RNA en de assemblage ervan met [[r-eiwit]]ten tot ribosomen.

De structurele cohesie van de nucleolus reflecteert zijn activiteit: wanneer veel rRNA wordt gesynthetiseerd in de celkern, zullen deze met ribosomale eiwitten aggregeren tot een samenhangend lichaam. De grootte van de nucleolus is dus sterk afhankelijk van cellulaire activiteit, [[proliferatie (cel)|proliferatie]] en [[celdifferentiatie]]. Wanneer het rDNA wordt geïnactiveerd, ontwikkelt de nucleolus zich nauwelijks.<ref name="Hernandez-Verdun" /> De ultrastructuur van de nucleolus kan worden onderzocht door middel van [[elektronenmicroscopie]]. De organisatie en dynamiek wordt meestal zichtbaar gemaakt door [[fluorofoor|fluorescerende eiwitlabeling]].<ref name="Hernandez-Verdun">{{citeer journal |taal=en| auteur = Hernandez-Verdun D | title = Nucleolus: from structure to dynamics | journal = Histochemistry and Cell Biology | volume = 125 | issue = 1-2 | pages = 127–37 | date = 2006 | pmid = 16328431 | doi = 10.1007/s00418-005-0046-4}}</ref>

De vorming van ribosomaal RNA (rRNA) gebeurt in de nucleolus met behulp van het enzym [[RNA-polymerase I]]. Het rDNA wordt overgeschreven naar een lang pre-rRNA-molecuul, wat vervolgens in een aantal delen ([[subunit]]s) gesplitst wordt en zich met ribosomale eiwitten organiseert tot een [[ribosoom#Structuur|ribosoom]]deel. Deze processen van [[transcriptie (biologie)|transcriptie]], [[posttranscriptionele modificatie]] en assemblage worden op gang gebracht door kleine RNA-moleculen genaamd [[snoRNA|snoRNA's]].{{Refn|group=kleine-letter|Een groot deel van de snoRNA's zijn [[intron]]s die afkomstig zijn uit [[splicing|''spliced'']] [[messenger RNA]], coderende voor andere genen die betrokken zijn bij ribosoomfuncties.<ref name="Hernandez-Verdun" />}} De geassembleerde ribosoomdelen zijn de grootste structuren die door de [[kernporiën]] worden getransporteerd. Arriverende in het cytoplasma koppelen de ribosoomdelen aan elkaar en verzorgen dan de [[eiwitsynthese]].

===Overige kernlichamen===
[[Bestand:Intranuclear structures EM.jpg|thumb|450px|Elektronenmicroscopische opname van het [[kernplasma]]. Centraal ligt een [[Cajallichaam]]. Ook het korrelige [[chromatine]] en componenten van de [[nucleolus]] (rechts) zijn zichtbaar, waarin zich [[rRNA]] en bijbehorende eiwitten verzamelen.]]

Hoewel de term ''kernlichaam'' in informele zin vaak gebruikt wordt om de nucleolus aan te duiden, zijn er verschillende andere structuren in de celkern ontdekt die als afzonderlijk beschouwd dienen te worden. De belangrijkste hiervan zijn de Cajallichamen, clastosomen en promyelocytaire leukemie-lichamen.<ref name="Rippe">{{Citeer journal|auteur= Rippe, K.|jaar=2007 |titel= Dynamic organization of the cell nucleus|journal=Current Opinion in Genetics & Development |volume=17 |issue= 5|pages=373-380 |url= |doi= 10.1016/j.gde.2007.08.007|taal=en|pmid=}}</ref> In de regel is er maar weinig over deze kernlichamen bekend. Desondanks zijn ze voor de celbiologie van belang, omdat ze aantonen dat het kernplasma geen ongeordend mengsel is, maar een complex, georganiseerd systeem bestaande uit functionele subdomeinen.<ref name="Dundr">{{citeer journal | auteur = Dundr M, Misteli T | title = Functional architecture in the cell nucleus | journal = The Biochemical Journal | volume = 356 | issue = Pt 2 | pages = 297–310 | date = 2001 | taal=en|pmid = 11368755 | pmc = 1221839 | doi = 10.1042/0264-6021:3560297 }}</ref>

Structuren binnen de celkern kunnen ook ontstaan als onderdeel van bepaalde ziekteprocessen. De aanwezigheid van verkeerd gevouwen eiwitstaafjes in de celkern is bijvoorbeeld toegeschreven aan de spierziekte [[nemaline myopathie]]. Deze aandoening is het gevolg van een mutatie in het eiwit [[actine]]. In de celkern vindt aggregatie plaats tussen de staafjes met het gemuteerde actine en andere cytoskelet-eiwitten, zodat kleine kernlichaampjes ontstaan.<ref name="Goebel">{{citeer journal | auteur = Goebel HH, Warlo I |taal=en| title = Nemaline myopathy with intranuclear rods--intranuclear rod myopathy | journal = Neuromuscular Disorders | volume = 7 | issue = 1 | pages = 13–9 | date = 1997 | pmid = 9132135 | doi = 10.1016/S0960-8966(96)00404-X }}</ref>

====Cajallichamen====
Over het algemeen bevat de celkern één tot tien compacte [[Cajallichaam|Cajallichamen]]. Deze lichaampjes hebben de diameter van de tussen 0,2 en 2,0 [[micrometer (eenheid)|µm]], afhankelijk van het celtype en de [[soort]]. Wanneer ze onder een elektronenmicroscoop worden bekeken lijken ze op een ronde kluwen van draden.{{Refn|group=kleine-letter|Dit zijn afzettingen van het eiwit [[coiline]].<ref name="MateraFrey">{{citeer journal | taal=en|auteur = Matera AG, Frey MR | title = Coiled bodies and gems: Janus or gemini? | journal = American Journal of Human Genetics | volume = 63 | issue = 2 | pages = 317–21 | date = 1998 | pmid = 9683623 | pmc = 1377332 | doi = 10.1086/301992 }}</ref> Coilinecomplexen zijn minuscule, discrete pakketjes die in de celkern voorkomen binnen dichte distributiefoci.}} Cajallichamen zijn betrokken bij een aantal belangrijke processen, zoals [[RNA-processing]], verwerking van met name [[snoRNA]] en diverse histon-mRNA-modificaties.<ref>{{citeer journal | auteur = Cioce M, Lamond AI | title = Cajal bodies: a long history of discovery | journal = Annual Review of Cell and Developmental Biology | volume = 21 | issue = | pages = 105–31 | year = 2005 | pmid = 16212489 | doi = 10.1146/annurev.cellbio.20.010403.103738 }}</ref>

Naast de Cajallichamen komen ook de vergelijkbare ''Gemini-lichamen'' of ''gems'' in de celkern voor. Gems komen qua structuur sterk overeen met de Cajallichamen: de twee zijn zelfs met geavanceerde microscopie nauwelijks te onderscheiden.{{Refn|group=kleine-letter|De lichaampjes danken hun naam ''[[Tweelingen (sterrenbeeld)|Gemini]]'' (tweelingen) aan dit feit.<ref name="MateraFrey" />}} Het exacte verschil in functie tussen de twee lichaampjes is nog niet opgehelderd. Gems lijken een rol te spelen in het ondersteunen van de vorming van [[snRNP|snRNP-moleculen]] (kleine RNA-complexen die een rol spelen in [[splicing]]).<ref name="Matera">{{citeer journal | auteur = Matera AG | taal=en|title = Of coiled bodies, gems, and salmon | journal = Journal of Cellular Biochemistry | volume = 70 | issue = 2 | pages = 181–92 | date = 1998 | pmid = 9671224}}</ref> Andere onderzoeken wezen echter op een verschil in eiwitsamenstelling.<ref>{{citeer journal |taal=en| auteur = Navascues J, Berciano MT, Tucker KE, Lafarga M, Matera AG | title = Targeting SMN to Cajal bodies and nuclear gems during neuritogenesis | journal = Chromosoma | volume = 112 | issue = 8 | pages = 398–409 | date = June 2004 | pmid = 15164213 | pmc = 1592132 | doi = 10.1007/s00412-004-0285-5 }}</ref>

====Clastosomen====
Clastosomen zijn kleine, zeldzame kernlichamen (0,2 tot 0,5 µm) die een ringvormig uiterlijk hebben vanwege hun inkapseling.<ref name=":0">{{citeer journal | auteur = Lafarga M, Berciano MT, Pena E. | title = Clastosome: a subtype of nuclear body enriched in 19S and 20S proteasomes, ubiquitin, and protein substrates of proteasome | journal = Molecular Biology of the Cell | volume = 13 | issue = 8 | pages = 2771–82 | taal=en|date = 2002 | pmid = 12181345 | pmc = 117941 | doi = 10.1091/mbc.e02-03-0122}}</ref> Clastosomen zijn gewoonlijk niet in cellen aanwezig. Ze vormen zich onder sterk [[proteolyse|proteolytische]] omstandigheden en verdwijnen weer zodra de proteolyse-activiteit afneemt (bijvoorbeeld bij het toedienen van [[inhibitie van enzymen|protease-inhibitors]]). Ook bij [[osmose|osmotische stress]] kunnen de kernlichaampjes ontstaan.<ref>{{citeer journal | auteur = Sampuda KM, Riley M, Boyd L | taal=en|title = Stress induced nuclear granules form in response to accumulation of misfolded proteins in Caenorhabditis elegans | journal = BMC Cell Biology | volume = 18 | issue = 1 | pages = 18 | date = 2017 | pmid = 28424053 | pmc = 5395811 | doi = 10.1186/s12860-017-0136-x }}</ref> Clastosomen bevatten een aantal katalytische subeenheden van het [[proteasoom]], wat aangeeft dat clastosomen betrokken zijn bij afbraak van eiwitten.<ref name=":1">{{citeer journal | auteur = Carmo-Fonseca M, Berciano MT, Lafarga M | title = Orphan nuclear bodies | journal = Cold Spring Harbor Perspectives in Biology | volume = 2 | issue = 9 | pages = a000703 | date = 2010 |taal=en| pmid = 20610547 | pmc = 2926751 | doi = 10.1101/cshperspect.a000703 }}</ref>

====PML-lichamen====
Promyelocytenleukemie-lichamen (PML-lichamen) zijn bolvormige eiwitclusters die verspreid over het kernplasma voorkomen en 0,1 tot 1,0 µm groot zijn. PML-lichamen zijn vernoemd hun belangrijkste bestanddeel, het [[acute promyelocytenleukemie |promyelocytenleukemie]]-eiwit (PML). In de celkern vormen ze vaak associaties met Cajallichamen.<ref name="Dundr"/> Men heeft aangetoond dat muizen die geen PML-lichamen kunnen vormen een normale ontwikkeling doormaken, wat aantoont dat de lichaampjes niet nodig zijn voor normale biologische processen.<ref name="Lallemand2010">{{citeer journal | auteur = Lallemand-Breitenbach V, de Thé H | title = PML nuclear bodies | journal = Cold Spring Harbor Perspectives in Biology | volume = 2 | issue = 5 | pages = a000661 | date = 2010 | pmid = 20452955 | pmc = 2857171 | doi = 10.1101/cshperspect.a000661 }}</ref>

==Functies==
===Compartimentalisatie===
{{Kaderloos bijschrift|Celkern onderdelen.png|Celkern van een [[alvleesklier]]cel. De inwendige componenten van de celkern, zoals de [[nucleolus]] en het [[chromatine]], worden gescheiden van het omringende cytoplasma. Rondom een omvangrijk [[endoplasmatisch reticulum]].|365px|right|bottom|triangle|grey}}
In de eerste plaats is de celkern van [[eukaryoten|eukaryotische cellen]] een ''afscheidend'' compartiment: het genetisch materiaal wordt op een gerichte manier van de rest van cel gescheiden, zodat de gevoelige DNA-moleculen afgeschermd worden van de buitenwereld en de processen van [[genexpressie]], [[DNA-replicatie]] en [[stofwisseling]] op een gecontroleerde wijze kunnen verlopen.

Door de scheiding is er continu communicatieverkeer nodig tussen het [[cytoplasma]] en [[kernplasma]]. Vrijwel alle processen in het cytoplasma verlopen onder invloed van [[enzymen]]. Wanneer deze processen aan- of uitgeschakeld moeten worden, kan een molecuul dat in het proces meespeelt naar de celkern gaan en daar de productie van enzymen reguleren. Een dergelijk reguleringsmechanisme komt bijvoorbeeld voor in de [[glycolyse]], een stofwisselingsroute waarbij [[glucose]] wordt afgebroken. [[Hexokinase]] is een enzym dat verantwoordelijk is voor de eerste stap van glycolyse: de omzetting van glucose in [[Fructose-6-fosfaat|glucose-6-fosfaat]]. Wanneer de concentraties van glucose-6-fosfaat te hoog worden, verplaatst een regulator-eiwit het hexokinase naar de kern, waar het een [[repressor]]complex vormt die de expressie van het hexokinase-gen stillegt.<ref>{{Citeer boek|auteur = Berg, J.|taal=en|datum=2015|titel=Biochemistry, 8th edition |uitgever = W. H. Freeman and Company|plaats =New York |ISBN = 978-1-4641-2610-9|pages=470-474}}</ref>

De verschillende RNA-moleculen die in de celkern worden gevormd, ondergaan vaak specifieke stofwisselingsprocessen voordat ze naar het cytoplasma worden getransporteerd. Wanneer een onverwerkt RNA-molecuul de celkern verlaat, is deze zelden functioneel. [[Messenger RNA]] (mRNA) moet bijvoorbeeld [[splicing]] ondergaan, [[transfer RNA]] (tRNA) moet zichzelf lokaal opvouwen tot een klaverbladstructuur en [[ribosomaal RNA]] (rRNA) moet zich met eiwitten tot een ribosoom organiseren.<ref name="Alberts" /> Dit alles vindt plaats in de gecontroleerde omgeving van de celkern.

===Instandhouding van DNA===
In de celkern vindt [[replicatie (DNA)|replicatie van DNA]] plaats. Tijdens de replicatie worden de DNA-moleculen die zich in de celkern bevinden in hun geheel verdubbeld, zodat na de celdeling twee [[dochtercel]]len ontstaan die over dezelfde genetische informatie beschikken. Replicatie is een complex proces waarbij veel verschillende eiwitten zijn betrokken. De twee [[nucleotide]]strengen van het DNA worden door het enzym [[helicase]] uit elkaar gehaald, waarna in beide richtingen nieuwe [[complementariteit (moleculaire biologie)|complementaire]] strengen worden gesynthetiseerd door [[DNA-polymerase]]. Nadat de replicatie is voltooid kunnen de DNA-moleculen condenseren tot chromosomen die nu uit twee [[chromatide|zusterchromatiden]] bestaan: twee armen van het chromosoom die genetisch identiek zijn.<ref>{{nl}}{{citeer boek | auteur= Prinsen J. & Van der Leij, F.| titel=De bouwstenen van het leven ||url=https://books.google.nl/books/about/De_Bouwstenen_Van_Het_Leven.html?id=O_4mswEACAAJ&source=kp_book_description&redir_esc=y| uitgever=Wageningen Academic Publishers | year=2015 |isbn=978-90-8686-270-2 }}</ref>

In het kernplasma is een grote hoeveelheid enzymen en organische moleculen aanwezig die het DNA voortdurend controleren op [[DNA-schade|beschadigingen]]. Zulke beschadingen veranderen de ruimtelijke configuratie van de DNA-[[dubbele helix|helix]]structuur en kunnen door DNA-reparatiemoleculen worden opgespoord. Veel van de reparatiemoleculen werken zeer efficiënt, waardoor schade aan DNA tot een minimum wordt beperkt. DNA-reparatie is van essentieel belang voor de integriteit van het genoom. Veel genen die betrokken zijn bij reparatie en bescherming van DNA bleken de [[levensverwachting|levensduur]] positief te beïnvloeden. <ref name="browner">{{citeer journal | doi = 10.1016/j.amjmed.2004.06.033 | auteur = Browner WS, Kahn AJ, Ziv E, Reiner AP.| year = 2004 | title = The genetics of human longevity | url = | journal = Am J Med |taal=en| volume = 117 | issue = 11| pages = 851–60 | pmid = 15589490 | citeseerx = 10.1.1.556.6874 }}</ref>

===Genexpressie===
{{Zie ook|Meer informatie: [[Genexpressie]]}}
Genexpressie is de aaneenschakeling van moleculaire processen die ervoor zorgen dat de genetische informatie die in de celkern is opgeslagen, tot uiting komt; oftewel aanleiding geeft tot het ontstaan van [[fenotype|zichtbare eigenschappen]].<ref name="Alberts2">{{citeer boek |taal=en|last=Alberts |first=B |title=Molecular biology of the Cell |date=2015 |publisher=Garland Science |isbn=978-0815340720 |page=299 |edition=6th}}</ref> De genexpressie wordt meestal aangepast wanneer [[milieufactor]]en veranderen ([[genregulatie]]). Twee cruciale stappen binnen de genexpressie zijn de [[transcriptie (biologie)|transcriptie]] en [[translatie (biologie)|translatie]].

{{Uitsnede
|afbeelding=Transcription label en.jpg |formaat=352|breedte=350|hoogte=300|verticaal=123|horizontaal=0|locatie=left|beschrijving=Een [[elektronenmicroscopie|elektronenmicroscopische]] opname van het proces van [[transcriptie (biologie)|transcriptie]]: de vorming van [[rRNA]]-moleculen aan een DNA-streng. "Begin" geeft het [[sense (moleculaire biologie)|5'-uiteinde]] van het DNA aan, waar nieuwe RNA-synthese begint; "End" geeft het [[sense (moleculaire biologie)|3'-uiteinde]] aan, waar de rRNA-transcripten bijna voltooid zijn.}}

Transcriptie is het proces waarbij [[messenger RNA]] (mRNA) wordt gevormd. Langs een stukje DNA (een [[gen]]) wordt een [[complementariteit (moleculaire biologie)|complementair]] RNA-molecuul ''overgeschreven''. Het mRNA is een boodschappermolecuul: het bevat de genetische informatie voor de synthese van eiwitten. In het kernplasma wordt het mRNA-molecuul [[posttranscriptionele modificatie|afgewerkt]] – het ondergaat [[splicing]], en wordt op de juiste plekken voorzien van extra sequenties – waarna het via de kernporiën de celkern kan verlaten. In het cytoplasma wordt het mRNA omsloten door een [[ribosoom]]. De nucleotidevolgorde van het mRNA wordt ''vertaald'' naar een volgorde van [[aminozuur|aminozuren]], die door het ribosoom aan elkaar worden gekoppeld (translatie). Uit de aminozuurketen ontstaat uiteindelijk een functioneel [[proteïne|eiwit]]. De verzameling van eiwitten die op deze wijze in de cel tot expressie komen, vormen de grondslag van de [[morfologie (biologie)|morfologie]] en [[fysiologie]] van het [[organisme]].

===Verwerking van mRNA===
Een andere belangrijke functie van de celkern is het reguleren van [[posttranscriptionele modificatie]]s: wijzigingen van het nieuw gevormde [[messenger RNA]]. Nieuw gesynthetiseerde mRNA-moleculen ([[pre-mRNA]]) moeten posttranscriptionele modificaties in de celkern ondergaan voordat ze naar het cytoplasma worden vervoerd; mRNA dat zonder deze modificaties in het cytoplasma terechtkomt, wordt direct afgebroken. De drie voornaamste modificaties van pre-mRNA zijn het aanbrengen van een [[5'-cap]], het toevoegen van een [[polyadenylatie|poly(A)-staart]] en bovenal ''[[splicing]]''.

Splicing van mRNA wordt uitgevoerd door een eiwitcomplex dat het [[spliceosoom]] wordt genoemd. Tijdens de splicing worden [[intron]]s – korte regio's in het DNA die niet coderen voor eiwitten – uit het pre-mRNA verwijderd. De resterende [[exon]]s worden aan elkaar gekoppeld tot een functioneel, aaneengeschakeld molecuul. Dit molecuul, het rijp mRNA, kan door ribosomen worden getransleerd. Doordat exons op verschillende manieren kunnen worden samengevoegd, kunnen verschillende mRNA-moleculen worden gevormd uit een enkel pre-mRNA. Door dit proces van ''[[alternatieve splicing]]'' is het mogelijk dat er veel verschillende eiwitten uit een beperkte hoeveelheid DNA kunnen ontstaan.<ref name="Lodish" />

==Dynamiek en regulatie==
===Transport===
De [[kernporiën]] in het kernmembraan kunnen iedere seconde miljarden moleculen gecontroleerd laten passeren.<ref name="Alberts /> Dit ''nucleair transport'' is geworteld in een complexe wisselwerking van enzymatische processen. Het transport náár de celkern bestaat voornamelijk uit eiwitten (zoals [[lamine (eiwit)|lamine]]n, [[DNA-polymerase|DNA-]] en [[RNA-polymerase]]), [[koolhydraten]], [[signaalmolecuul|signaalmoleculen]] en [[lipide]]n; het uitgaand transport bestaat vooral uit [[ribonucleïnezuur|RNA-moleculen]] en [[ribosoom]]delen. Kleine deeltjes kunnen vrijelijk door de kernporiën heen bewegen door middel van passieve [[diffusie]].<ref name="Watson">{{citeer boek | auteur = Watson JD, Baker TA, Bell SP, Gann A, Levine M, Losick R | taal=en|title = Molecular Biology of the Gene | publisher = Peason Benjamin Cummings; CSHL Press. | year = 2004 | edition = 5th | chapter = Ch9–10 | isbn = 978-0-8053-9603-4 }}</ref> Grotere deeltjes passeren de poriën met snelheden die geleidelijk afnemen met het molecuulgewicht. Passage van dergelijke stoffen wordt mogelijk gemaakt door hulpeiwitten genaamd [[karyoferine]]n; invoer door [[importine]]s, uitvoer door [[exportine]]s.

De energie die nodig is voor de invoer en uitvoer van stoffen door kernporiën wordt gehaald uit de [[concentratiegradiënt]] van het energierijke molecuul [[GTP]] (een stof vergelijkbaar met [[adenosinetrifosfaat|ATP]]).{{Refn|group=kleine-letter|Door een enzymatisch mechanisme is GTP (guanine<u>tri</u>fosfaat) voornamelijk aanwezig in de celkern, en GDP (guanine<u>di</u>fosfaat) in het cytoplasma. Dit concentratieverschil vormt een zogenaamd [[concentratiegradiënt|gradiënt]].<ref name="Alberts />}} De verbindinde factor tussen dit gradiënt en de karyoferinen is het enzym [[Ran (eiwit)|Ran]], dat tussen de celkern en het cytoplasma circuleert. Wanneer Ran zich in het kernplasma bevindt, gaat het een binding aan met GTP; in het cytoplasma bindt het met GDP. De gevormde Ran-complexen geven het nucleair transport richtingsgevoeligheid: het Ran-GTP-complex zorgt ervoor dat importines hun invoermolecuul loslaten, en dat exportines hun uitvoermolecuul juist binden. Het omgekeerde geldt voor Ran-GDP.<ref name="Pemberton" />

De grote hoeveelheid RNA-moleculen die in de celkern worden gevormd, worden naar buiten getransporteerd door gespecialiseerde exporteiwitten. Alleen wanneer alle [[posttranscriptionele modificatie]]s en verdere afwerkingen aan het RNA zijn voltooid, gaan de exporteiwitten een binding aan met het RNA. Ook deze exporteiwitten maken gebruik van het GTP-gradiënt, maar op basis van een ander mechanisme, aangezien het hier gaat om eenrichtingsverkeer.

===Opbouw en afbraak===
[[Bestand: Mitosis-fluorescent.jpg|thumb|Fluorescentie-opname van een [[long (orgaan)|long]]cel tijdens [[mitose|metafase]]. Het [[spoelfiguur]] (groen) is bevestigd aan de [[chromosomen]] (lichtblauw). Alle chromosomen op één na bevinden zich in het equatorvlak. ]]

Gedurende één celcyclus vindt volledige opbouw en afbraak van de celkern plaats. Wanneer een cel zich gereedmaakt voor [[celdeling|deling]], worden de structurele elementen van de celkern –&nbsp;het kernmembraan en het lamina&nbsp;– systematisch ontmanteld. In de meeste eukaryotische cellen markeert het uit elkaar halen van de celkern het einde van de [[mitose#Profase|profase]] (het eerste stadium van de [[mitose]]). Bij sommige eencellige eukaryoten, zoals [[gist]]cellen, blijft de celkern tijdens de deling intact. De dochterchromosomen bewegen dan naar de tegenovergelegen uiteinden van de celkern, en uiteindelijk splitst deze in tweeën. In hogere eukaryoten worden de chromosomen door een [[spoelfiguur]] naar beide uiteinden van de cel getrokken. Na insnoering en [[cytokinese|deling van het cytoplasma]] vormt zich een nieuw kernmembraan rond de chromosomen.

Om er zeker van te zijn dat de [[microtubuli]] van het spoelfiguur zich aan de chromosomen kunnen vasthechten, wordt het kernmembraan rond de chromosomen tijdig afgebroken. Als deze intact blijft, komt de mitose niet op gang.<ref name="Lippincott-Schwartz">{{citeer journal | auteur = Lippincott-Schwartz J | title = Cell biology: ripping up the nuclear envelope | journal = Nature | volume = 416 | issue = 6876 | pages = 31–2 | date = 2002 | taal=en|pmid = 11882878 | doi = 10.1038/416031a }}</ref> Het ontmantelingsproces van het kernmembraan en lamina wordt gereguleerd door [[Cycline-afhankelijke kinase|eiwitkinases]] die onder andere de [[lamine (eiwit)|lamine]]n in de celkern voorzien van een fosfaatgroep ([[fosforylering]]). De lamine-eiwitten laten van elkaar los waardoor de celkern desintegreert. Tegen het eind van de mitose worden de fosfaatgroepen weer verwijderd, waardoor de structuureiwitten weer bijeenkomen en de celkern zich hervormt.<ref name="Lippincott-Schwartz" />

==Kwantiteit==
Verreweg de meeste eukaryotische cellen hebben een enkele celkern. Bij een aantal gespecialiseerde celtypen kan de celkern echter afwezig zijn, of juist in meervoud voorkomen. Kernloze cellen kunnen ontstaan wanneer de cel door een fout onevenredig deelt, zodat de ene dochtercel een kern mist en de andere twee kernen heeft. Meestal is een afwijkend aantal kernen echter het gevolg van een normale ontwikkeling, zoals bij de kernloze [[rode bloedcel]]len. [[Dwarsgestreepte spier]]weefsels zijn opgebouwd uit cellen die versmolten zijn, waardoor er maar liefst honderden kernen in een individuele cel aanwezig kunnen zijn.<ref>{{Citeer journal|auteur= Bruusgaard JC, Liestøl K, Ekmark M, Kollstad K & Gundersen K. |jaar= 2003 |titel= Number and spatial distribution of nuclei in the muscle fibres of normal mice studied ''in vivo''|journal=The Journal of physiology |volume= 551 |issue=2 |pages=467–478 |doi= 10.1113/jphysiol.2003.045328|taal=en|pmid=12813146}} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2343230/pdf/tjp0551-0467.pdf Vrije toegang]</ref> Ook bij [[schimmels]] en [[eencellige]]n is meerkernigheid geen zeldzaam fenomeen.

===Kernloze cellen===
{{Uitsnede
|afbeelding=Jn7ws94a-2.jpg|formaat=335|breedte=205|hoogte=220|verticaal=0|horizontaal=0|locatie=left|beschrijving=Scan van [[rode bloedcel]]len waarin de celkern afwezig is}}

Cellen die geen celkern bevatten zijn uitsluitend opgebouwd uit cytoplasma en zijn daarom niet in staat om dochtercellen te produceren. Een van de bekendste kernloze cellen is de [[rode bloedcel]] of [[erytrocyt]], die als belangrijkste taak heeft zuurstof van de [[long (orgaan)|long]]en naar de lichaamsweefsels te transporteren. Erytrocyten ontwikkelen zich in het [[beenmerg]] via een proces genaamd [[erytropoëse]], waarbij ze hun kern, organellen en ribosomen verliezen. Tijdens de differentiatie van een [[erytroblast]] naar een [[reticulocyt]] – de voorlopers van een rode bloedcel – wordt de kern fysiek uit de cel verdreven. Men vermoedt dat dit de cel klein en flexibel genoeg maakt om beweging door [[haarvat]]en mogelijk te maken.<ref>{{Citeer journal | auteur = Gregory T.R. | title = The Bigger the C-Value, the Larger the Cell: Genome Size and Red Blood Cell Size in Vertebrates | doi = 10.1006/bcmd.2001.0457 | journal = Blood Cells, Molecules and Diseases | volume = 27 | issue = 5 | pages = 830–843 | year = 2001 | taal=en|pmid = 11783946 }}</ref> [[Mutagene stof]]fen kunnen ervoor zorgen dat de bloedcellen in wording te vroeg aan de bloedbaan worden afgegeven. Hierdoor ontstaan er erytrocyten met gereduceerde "microkernen".<ref name="Hutter">{{citeer journal | auteur = Hutter KJ, Stöhr M | title = Rapid detection of mutagen induced micronucleated erythrocytes by flow cytometry | journal = Histochemistry | volume = 75 | issue = 3 | pages = 353–62 | year = 1982 | pmid = 7141888 | taal=en|doi = 10.1007/bf00496738 }}</ref>

Op analoge wijze kunnen bepaalde [[floëem]]cellen hun kern tijdens de ontwikkeling verliezen: de zogenaamde zeefcellen van [[bedektzadigen]]. Zeefcellen vormen lange, aaneengesloten vaten waarlangs water en voedingsstoffen getransporteerd worden. Gedurende de differentiatie van zeefcellen degenereren de celkern, de [[tonoplast]] en andere organellen, zodat er in de floëemcellen ruimte ontstaat voor efficiënt watertransport.<ref>{{Citeer boek|auteur = Raven, P.|datum =2013|titel =Biology of Plants, 8th edition |uitgever =W.H. Freeman Publishers|plaats =|pages=547–552|ISBN =9781464113512 |chapter=23: Cells and tissues of the plant body|taal=en |URL =https://books.google.nl/books/about/Biology_of_Plants.html?id=NQ6kPwAACAAJ&source=kp_cover&redir_esc=y }}</ref>

===Meerkernige cellen===
[[Bestand:Birth of a Multi-nucleated Cell.gif|thumb|Fluorescerende eiwitten in de celkern visualiseren het verloop van de celcylus (kleurverandering). Het ontstaan van meerkernige cellen door [[celfusie]] is een algemeen verschijnsel van [[kanker]]cellen.]]
Er bestaan diverse levensvormen die volledig of gedeeltelijk zijn opgebouwd uit meerkernige cellen. Een bekend voorbeeld is [[Dikarya]], een groep hogere schimmels die op een vast stadium in hun levenscyclus tweekernige schimmeldraden vormen.<ref name="pmid29619017">{{citeer journal |taal=en|auteur=Wallen RM, Perlin MH |title=An Overview of the Function and Maintenance of Sexual Reproduction in Dikaryotic Fungi |journal=Front Microbiol |volume=9 |issue= |pages=503 |date=2018 |pmid=29619017 |pmc=5871698 |doi=10.3389/fmicb.2018.00503}} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5871698/pdf/fmicb-09-00503.pdf Vrije toegang]</ref> Eencellige eukaryoten ([[protisten]]), zoals [[radiolaria]] en [[dinoflagellaten]], kunnen ook van nature twee of meer kernen bevatten. Bijzonder aan deze organismen is dat de kernen elk een aparte afkomst hebben: één kern is van de dinoflagellaat en de andere kern van een symbiotische [[diatomee]].<ref name=Imanian2012>{{citeer journal |taal=en| auteur = Imanian B, Pombert JF, Dorrell RG, Burki F, Keeling PJ | title = Tertiary endosymbiosis in two dinotoms has generated little change in the mitochondrial genomes of their dinoflagellate hosts and diatom endosymbionts | journal = PLOS ONE | volume = 7 | issue = 8 | pages = e43763 | year = 2012 | pmid = 22916303 | pmc = 3423374 | doi = 10.1371/journal.pone.0043763 }} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3423374/pdf/pone.0043763.pdf Vrije toegang]</ref> Verschillende [[groenwier]]en en [[roodwier]]en (zoals ''Griffithsia'' en ''Chara'') vormen [[Coenocytium|coenocytische cellen]] waarin meermaals kerndelingen plaatvinden.<ref name="Mine2008">{{citeer journal|auteur=Mine, I.; Menzel, D.; Okuda, K.|title=Morphogenesis in giant-celled algae|taal=en|journal=Int. Rev. Cell Mol. Biol.|volume=266|year=2008|pages=37–83|doi=10.1016/S1937-6448(07)66002-X|series=International Review of Cell and Molecular Biology|isbn=9780123743725}}</ref>

Bij de mens zijn [[spiercel]]len van de skeletspieren versmolten tot weefselstructuren die [[syncytium|syncytia]] genoemd worden. In het syncytium kunnen de kernen vrij bewegen. Ze komen voornameljk in het perifere gedeelte van de cellen voor om ruimte te maken voor de [[myofibril]]len (spiereenheden). Andere meerkernige cellen in het menselijk lichaam zijn de [[osteoclast]]en: speciale beencellen die het botweefsel aanleggen en afbreken. Bij ontstekingen en vermoedelijk ook bij de ontwikkeling van tumoren kan het voorkomen dat twee witte bloedcellen ([[monocyt]]en en [[macrofagen]]) fuseren tot een meerkernige [[granuloom|reuzencel]].<ref name="McInnes">{{citeer journal | taal=en|auteur = McInnes A, Rennick DM | title = Interleukin 4 induces cultured monocytes/macrophages to form giant multinucleated cells | journal = The Journal of Experimental Medicine | volume = 167 | issue = 2 | pages = 598–611 | date = 1988 | pmid = 3258008 | pmc = 2188835 | doi = 10.1084/jem.167.2.598 }}</ref><ref name="Goldring">{{citeer journal | auteur = Goldring SR, Roelke MS, Petrison KK, Bhan AK | title = Human giant cell tumors of bone identification and characterization of cell types | journal = The Journal of Clinical Investigation | volume = 79 | issue = 2 | taal=en|pages = 483–91 | date = 1987 | pmid = 3027126 | pmc = 424109 | doi = 10.1172/JCI112838 }}</ref>

==Evolutie==
Omdat de celkern de karakteristieke eigenschap is van [[eukaryoten]], is de evolutionaire oorsprong ervan al meer dan honderd jaar onderwerp van wetenschappelijke discussie. Er zijn verschillende hypothesen voorgelegd die het bestaan van de celkern in evolutionaire termen verklaren, maar geen ervan wordt algemeen geacepteerd.<ref name="Pennisi">{{citeer journal | auteur = Pennisi E | title = Evolutionary biology. The birth of the nucleus | journal = Science | volume = 305 | issue = 5685 | pages = 766–8 | date = 2004 | pmid = 15297641 | taal=en|doi = 10.1126/science.305.5685.766 }}</ref>

De leidende hypothese van celkern-evolutie, het ''syntrofische model'', gaat uit van een [[symbiose|symbiotische]] associatie tussen de [[bacteriën]] en [[archaea]], twee oude groepen organismen die van oorsprong geen celkern bevatten. Er wordt verondersteld dat de symbiose tot stand kwam toen ongeveer 1,8 miljard jaar geleden een voorouderlijk archaeon (vergelijkbaar met een moderne [[methanogenese|methanogeen]]) door een voorouderlijke bacterie (vergelijkbaar met een [[myxobacteriën|myxobacterie]]) werd [[endosymbiose|opgenomen]].{{Refn|group=kleine-letter|Deze hypothese komt in essentie sterk overeen met de [[endosymbiontentheorie]], die stelt dat [[mitochondriën]] en [[chloroplast]]en ontwikkeld zijn uit [[endosymbiose|endosymbiotische]] prokaryoten die in een voorouderlijke eukaryotische cel zijn gaan leven.<ref>{{citeer boek | auteur = Margulis, Lynn | year= 1981 | title= Symbiosis in Cell Evolution | pages=206–227 | publisher= W. H. Freeman and Company | location=San Francisco | isbn = 978-0-7167-1256-5}}</ref>}} Door vele generaties samen te leven verloor de archaeon zijn oorspronkelijke stofwisseling en zelfstandigheud. Uiteindelijk veranderde de archaeon in een primitieve celkern: een compartiment met RNA en DNA dat zich uitwisselde met de bacterie.<ref>{{Citeer boek|auteur =LóPez-García P., Moreira D. |datum = 2001|titel =Symbiosis. Cellular Origin, Life in Extreme Habitats and Astrobiology |uitgever = Springer|chapter=The Syntrophy Hypothesis for the Origin of Eukaryotes|plaats = Dordrecht|ISBN =978-1-4020-0189-5 |taal =en |doi=10.1007/0-306-48173-1_8 }}</ref>

Deze ontstaanshypothese van de celkern wordt ondersteund door het feit dat archaea en eukaryoten vergelijkbare genen hebben voor vele eiwitten, waaronder [[histon (eiwit)|histon]]en.<ref>{{Citeer journal|auteur=Horiike T, Hamada K, Kanaya S, Shinozawa T. |jaar= 2001|titel= Origin of eukaryotic cell nuclei by symbiosis of Archaea in Bacteria is revealed by homology-hit analysis|journal=Nat Cell Biol. |volume=3 |issue=2 |pages= 210–214|url= |doi= |taal=en|pmid=11175755}}</ref> Omdat myxobacteriën beweeglijk zijn, [[kolonie (biologie)|multicellulaire complexen]] kunnen vormen en eiwitten bezitten die sterk vergelijkbaar zijn met die van eukaryoten, vermoedt men dat eukaryotische cellen een bacteriële oorsprong hebben.<ref name="Lopez-Garcia">{{citeer journal | auteur = López-García P, Moreira D | title = Selective forces for the origin of the eukaryotic nucleus | journal = BioEssays | volume = 28 | issue = 5 | pages = 525–33 | date = 2006 | pmid = 16615090 |taal=en| doi = 10.1002/bies.20413 }}</ref>

Een tweede belangrijke hypothese stelt dat eukaryotische cellen ontstaan zijn uit bacteriën die in structuur overeenkomen met tegenwoordige [[Planctomycetales|planctomyceten]]: bacteriën waarin membraancompartimenten zijn geëvolueerd.<ref name="Fuerst">{{citeer journal | auteur = Fuerst JA | title = Intracellular compartmentation in planctomycetes | journal = Annual Review of Microbiology | volume = 59 | issue = | pages = 299–328 | year = 2005 | pmid = 15910279 | taal=en|doi = 10.1146/annurev.micro.59.030804.121258 }}</ref> In deze bacteriën komt een voor 'kernmembraan' waarin het bacterieel DNA en RNA is opgeslagen. De ultrastructuur van planctomyceten vormt een belangrijke aanwijzing voor een niet-symbiotische oorsprong van de celkern.<ref name="Pennisi" />

==Geschiedenis==
[[Bestand:Leeuwenhoek1719RedBloodCells.jpg|thumb|320px|Een van de eerst gevonden illustraties van [[cel (biologie)|cellen]] met hun kernen door [[Antoni van Leeuwenhoek]], 1719]]
De celkern was een van de eerste celbiologische ontdekkingen. De eerste tekening die is gevonden waarin cellen met een celkern zijn afgebeeld werd gemaakt door [[Antoni van Leeuwenhoek]] (1632–1723) en dateert uit de vroege achtiende eeuw. In een preparaat van [[rode bloedcel]]len uit [[zalmen]] constateerde hij een "holte", de celkern.<ref>{{sc|Leeuwenhoek, A. van}}: Opera Omnia, seu Arcana Naturae ope exactissimorum Microscopiorum detecta, experimentis variis comprobata, Epistolis ad varios illustres viros. J. Arnold et Delphis, A. Beman, Lugdinum Batavorum 1719–1730. Geciteerd volgens: {{sc|Dieter Gerlach}}, ''Geschichte der Mikroskopie''. Verlag Harri Deutsch, Frankfurt am Main, Duitsland, 2009. {{ISBN|978-3-8171-1781-9}}.</ref> In tegenstelling tot rode bloedcellen van zoogdieren bevatten die van andere gewervelden wel een celkern.

De celkern werd gedetailleerder beschreven door de [[Schotland|Schotse]] botanicus [[Robert Brown (botanicus)|Robert Brown]] in 1831. Brown bestudeerde de [[epidermis]]cellen van [[orchideeën]] onder de microscoop en zag daarbij in iedere cel een ondoorzichtig gebied, die hij de "areola" of "nucleus" noemde.<ref>{{citeer journal | last = Brown | first = Robert | title = On the Organs and Mode of Fecundation of Orchidex and Asclepiadea | journal = Miscellaneous Botanical Works I | volume = | pages = 511–514 |taal=en| year = 1866}}</ref> Bij zijn beschrijvingen gaf hij nog geen mogelijke functie van de celkern.

[[Bestand:Flemming1882Tafel1Fig14.jpg|thumb|190px|left|Tekening van een [[speekselklier]]cel van ''[[Chironomus]]'' door [[Walther Flemming]], 1882]]

In 1838 theoretiseerde [[Matthias Jacob Schleiden|Matthias Schleiden]] de onderstelling dat de celkern een rol speelt bij het genereren van nieuwe cellen, waarbij hij de naam "cytoblast" (celbouwer) introduceerde. In zijn uitwerkingen beschreef hij dat nieuwe cellen zich rond deze "cytoblasten" verzamelden. [[Franz Julius Ferdinand Meyen|Franz Meyen]] was een sterke tegenstander van deze opvatting. Hij geloofde dat celkernen zeldzame structuren waren die niet in elke cel voorkwamen, en verklaarde het vermenigvuldigen van cellen in termen van [[celdeling|deling]]. Het idee dat cellen spontaan uit een "cytoblast" ontstonden was bovendien in tegenspraak met de latere [[celtheorie]] van [[Robert Remak]] (1852) en [[Rudolf Virchow]] (1855), die stelde dat elke cel uit een andere cel voortkwam ("Omnis cellula e cellula "). De functie van de celkern bleef lange tijd onduidelijk.<ref name="Cremer">{{citeer boek | last =Cremer| first =Thomas | name-list-format = vanc | title =Von der Zellenlehre zur Chromosomentheorie | edition = | year =1985 | publisher =Springer Verlag | taal=de|location =Berlin, Heidelberg, New York, Tokyo | isbn = 978-3-540-13987-4}} [https://epub.ub.uni-muenchen.de/9275/1/9275.pdf Online versie]</ref>

Tussen 1877 en 1878 publiceerde [[Oscar Hertwig]] een reeks onderzoeken over de voortplanting van [[zee-egels]], waaruit bleek dat de kern van de [[zaadcel]] tijdens de [[bevruchting]] versmelt met de kern van een [[eicel]]. Voor het eerst werd gesuggereerd dat een individu zich ontwikkelt vanuit een (enkele) celkern, wat veel discussie teweegbracht. Hertwig bevestigde zijn bevindingen in andere diergroepen, waaronder [[amfibieën]] en [[weekdieren]]. In 1884 kwam ook [[Eduard Strasburger]] tot dezelfde conclusie voor de bevruchting in [[planten]]. Vanaf die periode werd erfelijkheid meer en meer met de celkern in verband gebracht.

De functie van de celkern als drager van genetische informatie werd pas duidelijk nadat de [[mitose]] werd ontdekt en verenigd werd met de [[wetten van Mendel]] aan het begin van de 20e eeuw (chromosoom-erfelijkheidstheorie).<ref name ="Cremer"/> Na de uitvinding van de [[elektronenmicroscoop]] in 1931 konden de structuur en stofwisselingsprocessen van de celkern, inclusief het kernlamina en de kernporiën, in groter detail worden beschreven.

==Zie ook==
* [[Nucleus (neuroanatomie)]]

{{Appendix||2=
==Noten==
{{References|group=kleine-letter||2}}

==Bronnen==
{{References||30em}}
;<div style="font-size:130%;"><sub>Engelstalige Wikipedia</sub></div>
{{Bronvermelding anderstalige Wikipedia|taal=en|titel=Cell nucleus|oldid=915886464|datum=20190928}}
==Literatuur==
;<div style="font-size:130%;"><sub>Algemeen</sub></div>
*{{Citeer boek|auteur = Steven A. & Lowe J. |datum =1997 |titel = Histologie van de mens|uitgever = Bohn Stafleu van Loghum|plaats = Houten|ISBN =9789031324354|taal =nl}}
*{{Citeer boek|taal=nl|auteur=Prinsen, J. & van der Leij, F.|titel=De bouwstenen van het leven|uitgever=Wageningen Academic Publishers|datum=2015|isbn=978-90-8686-270-2}}
* {{Citeer boek|auteur = Alberts, B.|datum =2015|titel = Molecular Biology of The Cell, 6th edition |uitgever = Garland Science |plaats =New York |ISBN = 978-0-8153-4464-3|taal =en }}
*{{Citeer boek|auteur =Harris Busch |datum = 2012|titel =The Cell Nucleus |part=1|uitgever = Volume 1. Elsevier |plaats = |ISBN = 9780323143332 |taal =en}}
*{{Citeer boek|auteur = Kierszenbaum, A. & Tres, L.|datum =2015 |titel =Histology and Cell Biology: An Introduction to Pathology |uitgever = Elsevier Health Sciences |editie =4 |ISBN =9780323313353 |taal =en }}
*{{Citeer boek | auteur = Pollard TD, Earnshaw WC, Lippincott-Schwartz J. | title = Cell Biology | publisher = Elsevier Health Sciences | year = 2007 | location = Philadelphia |taal=en| isbn = 9781437700633}}
;<div style="font-size:130%;"><sub>Reviews</sub></div>
*{{Citeer journal | auteur = Lamond AI, Earnshaw WC | title = Structure and function in the nucleus | journal = Science | volume = 280 | issue = 5363 | pages = 547–53 | date = 1998 |taal=en| doi = 10.1126/science.280.5363.547}} [http://azolla.fc.ul.pt/aulas/BiologiaCelular/docs/nucleo.pdf Vrije toegang]
*{{en}}{{sc|Pederson T.}} (2011). ''The nucleus introduced''. Cold Spring Harbor perspectives in biology, 3(5), a000521. {{DOI|10.1101/cshperspect.a000521}} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC3101846/pdf/cshperspect-NUC-a000521.pdf Vrije toegang]
*{{Citeer journal|auteur= Lusk C. & King M. |jaar= 2017|titel= The nucleus: keeping it together by keeping it apart|journal= Curr Opin Cell Biol. |volume=44|issue= |pages= 44-50|doi=10.1016/j.ceb.2017.02.001 |taal=en}} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC5403602/pdf/nihms851999.pdf Vrije toegang]
*{{Citeer journal|auteur= Schöfer, C., & Weipoltshammer, K. |jaar= 2018|titel= Nucleolus and chromatin|journal= Histochem Cell Biol. |volume=150|issue= 3|pages=209–225|doi=10.1007/s00418-018-1696-3 |taal=en}} [https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC6096769/pdf/418_2018_Article_1696.pdf Vrije toegang]

==Externe links==
* [http://www.cellnucleus.com/education_main.htm Cellnucleus.com] Informatie over de structuur en functie van de celkern, Departement Oncologie van de [[Universiteit van Alberta]].
* [http://npd.hgu.mrc.ac.uk/user/?page=compartment The Nuclear Protein Database] Database over de componenten binnen de celkern.
* [https://www.sciencedirect.com/topics/medicine-and-dentistry/cell-nucleus Nucleus – an overview] Overzicht van wetenschappelijke artikelen.
}}


{{Commonscat|Cell nucleus}}
{{Navigatie celorganellen}}
{{Navigatie celorganellen}}

{{Commonscat|Cell nucleus}}


[[Categorie:Organel]]
[[Categorie:Organel]]
[[Categorie:Celbiologie]]
[[Categorie:Membraanbiologie]]

Versie van 23 okt 2019 18:45

Dit artikel is in bewerking voor de Schrijfwedstrijd.
Wil je een grotere wijziging in dit artikel doorvoeren, dan is het misschien beter deze eerst op de overlegpagina voor te stellen. Voor uitleg hierover zie hier.
Microscopische opname van HeLa-cellen waarin het DNA zichtbaar is gemaakt. In de linkercel is het DNA gecondenseerd voor de mitose. In de twee rechtercellen is het DNA niet gecondenseerd maar vrijelijk verspreid, dus de hele celkern is blauw.
Celbiologie
De dierlijke cel
Animal Cell
Componenten van een dierlijke cel:
  1. Nucleolus
  2. Celkern
  3. Ribosoom (blauwe puntjes)
  4. Vesikel
  5. Ruw endoplasmatisch reticulum
  6. Golgicomplex
  7. Cytoskelet
  8. Glad endoplasmatisch reticulum
  9. Mitochondrion
  10. Vacuole
  11. Cytosol
  12. Lysosoom
  13. Centrosoom
  14. Celmembraan
Portaal  Portaalicoon  Biologie

De celkern of nucleus is een groot, membraan-omsloten organel dat voorkomt in de cellen van alle eukaryotische levensvormen. Bij eukaryoten (planten, dieren en schimmels) bevat de cel in veruit de meeste gevallen een enkele celkern. Sommige celtypen, zoals osteoclasten en bepaalde spiercellen, bevatten er meerdere. Bij enkele celtypen, zoals rode bloedcellen, is de celkern geheel afwezig.

In de celkern is het genetisch materiaal (DNA) van het organisme opgeslagen. Het DNA is in eukaryoten opgedeeld in een aantal lange moleculen die met speciale eiwitten gebundeld zijn tot chromosomen. Het genetisch materiaal regelt de productie van eiwitten die maken dat het hele organisme kan functioneren: structuur en stofwisseling van de cel worden rechtstreeks aangestuurd door informatie uit de celkern. Hierdoor wordt de celkern ook wel gezien als het cellulair 'controlecentrum'.

De celkern is een dynamisch organel dat gedurende de celcyclus vele functionele en structurele veranderingen ondergaat. Een kernmembraan, bestaande uit twee lipide dubbellagen, omgeeft de inhoud van de celkern, het kernplasma. Omdat het kernmembraan ondoordringbaar is voor grote moleculen, kan transport van dergelijke stoffen alleen plaatsvinden via kernporiën. Binnen de celkern komt het kernlamina voor: een vezelig netwerk dat nodig is voor rigiditeit en beweeglijkheid, vergelijkbaar met het cytoskelet. Stoornissen in de organisatie van de celkern zijn van grote invloed op de gezondheid, waardoor het organel ook vanuit medisch oogpunt veel is onderzocht.

Hoewel de celkern in het verleden veelal gezien werd als een structuurloos lichaampje, heeft de inhoud van de celkern een opvallend georganiseerde moleculaire architectuur. Onder elektronenmicroscopen zijn afzonderlijke gebieden van eiwitten, RNA-moleculen en delen van de chromosomen te onderscheiden in een welbepaalde samenhang.[1] De bekendste van die gebieden, de nucleolus, is gespecialiseerd in het vormen van ribosomen.

Structuur

In dierlijke cellen is de celkern het grootste organel (celcompartiment), dat met behulp van een lichtmicroscoop over het algemeen duidelijk zichtbaar is. Bij zoogdieren bereikt de celkern meestal een grootte van ongeveer 6 micrometer (μm), wat overeenkomt met ongeveer 10% van het totale celvolume.[2] De inhoud van de celkern wordt het kernplasma genoemd en is te vergelijken met het cytoplasma van de gehele cel. De dikke grondvloeistof van het kernplasma, het nucleosol, bevat de eiwitten en moleculen die nodig zijn voor het in stand houden en tot expressie brengen van het genetisch materiaal.[3]

Kernmembraan en poriën

Eukaryotische celkern. Zichtbaar in dit diagram zijn de ribosoomrijke dubbele halflagen van het kernmembraan, het DNA (opgevouwen als chromatine) en de nucleolus. In de celkern bevindt zich het viskeuze kernplasma, vergelijkbaar met het cytoplasma dat buiten de kern ligt.
Eukaryotische celkern. Zichtbaar in dit diagram zijn de ribosoomrijke dubbele halflagen van het kernmembraan, het DNA (opgevouwen als chromatine) en de nucleolus. In de celkern bevindt zich het viskeuze kernplasma, vergelijkbaar met het cytoplasma dat buiten de kern ligt.
Eukaryotische celkern. Zichtbaar in dit diagram zijn de ribosoomrijke dubbele halflagen van het kernmembraan, het DNA (opgevouwen als chromatine) en de nucleolus. In de celkern bevindt zich het viskeuze kernplasma, vergelijkbaar met het cytoplasma dat buiten de kern ligt.
Dwarsdoorsnede van een kernporie. (1) kernmembraan (2) ringstructuur die de basis vormt van de porie, (3) tussenspaken, (4) korf en (5) de cytoplasmafilamenten.
Dwarsdoorsnede van een kernporie.
(1) kernmembraan (2) ringstructuur die de basis vormt van de porie, (3) tussenspaken, (4) korf en
(5) de cytoplasmafilamenten.
Dwarsdoorsnede van een kernporie.
(1) kernmembraan (2) ringstructuur die de basis vormt van de porie, (3) tussenspaken, (4) korf en
(5) de cytoplasmafilamenten.

Het kernmembraan vormt een aaneengesloten barrière rond de celkern en scheidt het genetisch materiaal van het omringende cytoplasma. Het voorkomt dat macromoleculen vrijelijk kunnen diffunderen tussen het kernplasma en het cytoplasma.[4] Het kernmembraan bestaat uit twee parallel aan elkaar afgezette membranen die gescheiden zijn door een tussenruimte van 10 tot 50 nanometer (nm). Het buitenste kernmembraan loopt over in het membraan van het endoplasmatisch reticulum. Aan beide organellen zijn talrijke ribosomen gebonden, die nodig zijn voor eiwitsynthese. De ruimte tussen de membranen wordt de perinucleaire ruimte genoemd.[4]

Kernporiën, de kanalen die het moleculair verkeer in en uit de celkern verzorgen, zijn samengesteld uit verschillende structuureiwitten genaamd nucleoporines. De poriën hebben een molecuulgewicht van ongeveer 125 miljoen dalton en bestaan ​​uit ongeveer 50 (in gist) tot enkele honderden eiwitten (in gewervelden).[5] De poriën hebben een breedte van ongeveer 100 nm, maar de opening waardoorheen moleculen getransporteerd worden is slechts 9 nm in diameter. Aan de randen van de opening bevinden zich verschillende regulerende systemen. Via de openingen kunnen kleine, hydrofiele moleculen passief bewegen. Grotere moleculen, zoals nucleïnezuren en eiwitten, kunnen de poriën niet vrijelijk passeren. Deze moleculen worden actief – dat wil zeggen onder verbruik van ATP – in en uit de celkern vervoerd.

Bij zoogdieren bevat de celkern ongeveer 3000 tot 4000 kernporiën.[a] De poriën zijn opgebouwd uit een grote, achtvoudig-symmetrische ringstructuur.[6] Deze ring ligt op de plek waar de binnenste en buitenste membranen fuseren (in elkaar omklappen). Aan de ring is een korfvormige structuur gehecht die zich uitstrekt naar het kernplasma, en acht dradige filamenten die in het cytoplasma reiken. Beide structuren dienen om passage van transporteiwitten te begeleiden.[5]

Het transport van eiwitten, ribosoomdelen en nucleïnezuren door de kernporiën wordt gecontroleerd door transportfactoren die karyoferinen worden genoemd. Karyoferinen die het verkeer náár de kern verzorgen heten importines; karyoferinen die het verkeer uit de kern verzorgen, heten exportines. Karyoferinen binden aan de te transporteren moleculen in het cytoplasma door herkenning van een signaalsequentie.[7] Na binding vervoeren ze het molecuul via interacties met de reguleringssytemen door de poriën heen. Op analoge wijze binden steroïdhormonen zoals cortisol en aldosteron aan kernreceptoren, die de hormonen de kern invoeren en er genen mee tot expressie brengen.[5]

Nucleair lamina

In dierlijke cellen is de celkern verstevigd door het zogenaamde nucleair lamina of kernlamina: een vezelig netwerk van intermediaire filamenten dat nodig is voor het handhaven van structuur, vorm en beweeglijkheid, maar ook voor het bewaren van de functionaliteit van het genetisch materiaal. Bij sessiele organismen zoals schimmels en planten is het kernlamina afwezig.[b] Het kernlamina staat via membraaneiwitten aan de buitenkant van de celkern in verbinding met het cytoskelet. Het lamina vormt een verankeringspunt voor zowel inwendige structuren (chromatine en chromosomen) als uitwendige structuren (kernporiën).[2]

Het kernlamina is voornamelijk opgebouwd uit het eiwit lamine. Laminen zijn ketens van gevlochten monomeren die gesynthetiseerd worden in het cytoplasma.[c] Via poriën gaan de ketens de celkern in, waar ze na assemblage met andere eiwitten worden opgenomen in het kernlamina. Ook aan de buitenkant van het kernmembraan binden laminen vast, zoals de emerinen en nesprinen. Zij gaan interacties aan met het cytoskelet en zorgen daarmee dat de celkern zich op een vaste plek binnen het cytoplasma positioneert. Het kernlamina is georganiseerd in een regelmatige structuur die de nucleoplasmatische sluier wordt genoemd, welke goed zichtbaar is met behulp van fluorescentiemicroscopie.[10] De precieze functie van de sluier is niet geheel duidelijk, maar men heeft aanwijzingen gevonden dat deze een rol speelt bij het reguleren van genexpressie.[11] Wanneer de bouwstenen waaruit de sluier bestaat geïnactiveerd worden, leidt dit tot een verminderde interactie met het DNA, waardoor transcriptie van eiwitcoderende genen afneemt.[12]

Mutaties in lamine-genen kunnen leiden tot een ondeugdelijke aanmaak van filamenten. Een dergelijk ontwikkelingsdefect van het kernlamina is bij mensen in verband gebracht met enkele zeldzame erfelijke aandoeningen die bekendstaan als laminopathieën. De meest bekende laminopathie is de ziekte progeria, die zich kenmerkt door vroegtijdige verouderingsverschijnselen bij kinderen. De exacte mutaties die aan progeria ten grondslag liggen zijn nog grotendeels onduidelijk, maar de meeste onderzoeken wijzen uit dat de oorzaak ligt bij een foute organisatie binnen de celkern.[13]

Driedimensionale fluorescentie-opnames van een dierlijke celkern vanuit drie invalshoeken. De celkern is in een vroeg stadium van deling (profase). De chromosomen (rood) zijn al gecondenseerd voor uiteensplitsing. Het omliggende kernmembraan en inwendige kernlamina (groen) begint te desintegreren. Opgenomen met behulp van 3D-Structured Illumination Microscopy (3D-SIM-microscopy).[14]

Chromosomen

De celkern bevat het grootste deel van het genetisch materiaal van de cel.[d] Bij eukaryoten is het DNA in de kern rond eiwitten gewonden die histonen worden genoemd. Gedurende het grootste deel van de celcyclus – met name de periode waarin de cel niet deelt – zijn de histonen in elkaar vastgedraaid tot chromatinedraden. Door deze manier van opvouwing is het mogelijk dat iedere celkern een DNA-molecuul van ruwweg twee meter in zich draagt. Wanneer de cel zich gereedmaakt voor de mitose, trekt het chromatine zich samen tot structuren genaamd chromosomen, wat goed zichtbaar is onder lichtmicroscopen. Tijdens de celdeling splitsen de chromosomen uiteen in identieke kopieën, zodat twee dochtercellen kunnen ontstaan die allebei beschikken over een identiek genoom.

De verdeling van het chromatine over de celkern is niet uniform door verschillende mate van ontvouwing ten behoeve van DNA-transcriptie. Het chromatine dat minder compact en vrijer in de celkern ligt wordt euchromatine genoemd. Het bevat de genen die veelvuldig door de cel tot expressie worden gebracht en dus voortdurend toegankelijk moeten zijn voor enzymen. Het chromatine dat daarentegen dichter is opgevouwen en zich meer aan de randen van de celkern bevindt wordt heterochromatine genoemd, en bevat het DNA dat weinig of niet door enzymen afgelezen wordt, zoals de sequenties van telomeren of centromeren.[16]

Doorsnede van twee dierlijke celkernen.[14]
De chromosomen (rood) in profase, het kernmembraan (blauw) en microtubuli (groen) zichtbaar door middel van immunokleuring. De schaalbalk komt overeen met 5 μm.
Ruimtelijke opname van twee dochterkernen.[14]
Deze dierlijke dochtercellen zijn in het laatste stadium van de kerndeling: telofase. Het spoelfiguur (bruin), het cytoskelet (groen) en de nog gecondenseerde chromosomen (lichtblauw) zijn zichtbaar in deze SIM-opname.

Bij een aantal auto-immuunziekten, zoals systemische lupus erythematodes, richten de antilichamen van het lichaam zich tegen bepaalde onderdelen van het chromatinenetwerk, in het bijzonder tegen de nucleosomen.[17] Deze schadelijke antilichamen staan bekend als antinucleaire antistoffen (ANA) en maken dat het immuunsysteem de eigen celkern aanziet als lichaamsvreemd. ANA’s zijn ook waargenomen bij de ziekte multiple sclerose als onderdeel van algemene stoornissen van het immuunsysteem.[18] In het geval van progeria is de rol van antilichamen bij het veroorzaken van auto-immuunsymptomen niet duidelijk.

Nucleolus

Een elektronenmicroscopische opname van een celkern. De donkere vlek is de nucleolus, bestaande uit r-eiwitten en veel ribosomaal RNA.

De nucleolus is een grote, amorfe, membraanloze structuur die in het kernplasma voorkomt en de moleculaire machinerie bevat voor de synthese van ribosomen. De nucleolus bestaat uit een aggregaat van DNA, RNA en eiwitten en vormt zich rond specifieke delen van het chrotamine, namelijk de rDNA-sequenties (het DNA dat voor ribosomaal RNA codeert). De voornaamste functie van de nucleolus is de vorming van dit ribosomaal RNA en de assemblage ervan met r-eiwitten tot ribosomen.

De structurele cohesie van de nucleolus reflecteert zijn activiteit: wanneer veel rRNA wordt gesynthetiseerd in de celkern, zullen deze met ribosomale eiwitten aggregeren tot een samenhangend lichaam. De grootte van de nucleolus is dus sterk afhankelijk van cellulaire activiteit, proliferatie en celdifferentiatie. Wanneer het rDNA wordt geïnactiveerd, ontwikkelt de nucleolus zich nauwelijks.[19] De ultrastructuur van de nucleolus kan worden onderzocht door middel van elektronenmicroscopie. De organisatie en dynamiek wordt meestal zichtbaar gemaakt door fluorescerende eiwitlabeling.[19]

De vorming van ribosomaal RNA (rRNA) gebeurt in de nucleolus met behulp van het enzym RNA-polymerase I. Het rDNA wordt overgeschreven naar een lang pre-rRNA-molecuul, wat vervolgens in een aantal delen (subunits) gesplitst wordt en zich met ribosomale eiwitten organiseert tot een ribosoomdeel. Deze processen van transcriptie, posttranscriptionele modificatie en assemblage worden op gang gebracht door kleine RNA-moleculen genaamd snoRNA's.[e] De geassembleerde ribosoomdelen zijn de grootste structuren die door de kernporiën worden getransporteerd. Arriverende in het cytoplasma koppelen de ribosoomdelen aan elkaar en verzorgen dan de eiwitsynthese.

Overige kernlichamen

Elektronenmicroscopische opname van het kernplasma. Centraal ligt een Cajallichaam. Ook het korrelige chromatine en componenten van de nucleolus (rechts) zijn zichtbaar, waarin zich rRNA en bijbehorende eiwitten verzamelen.

Hoewel de term kernlichaam in informele zin vaak gebruikt wordt om de nucleolus aan te duiden, zijn er verschillende andere structuren in de celkern ontdekt die als afzonderlijk beschouwd dienen te worden. De belangrijkste hiervan zijn de Cajallichamen, clastosomen en promyelocytaire leukemie-lichamen.[1] In de regel is er maar weinig over deze kernlichamen bekend. Desondanks zijn ze voor de celbiologie van belang, omdat ze aantonen dat het kernplasma geen ongeordend mengsel is, maar een complex, georganiseerd systeem bestaande uit functionele subdomeinen.[20]

Structuren binnen de celkern kunnen ook ontstaan als onderdeel van bepaalde ziekteprocessen. De aanwezigheid van verkeerd gevouwen eiwitstaafjes in de celkern is bijvoorbeeld toegeschreven aan de spierziekte nemaline myopathie. Deze aandoening is het gevolg van een mutatie in het eiwit actine. In de celkern vindt aggregatie plaats tussen de staafjes met het gemuteerde actine en andere cytoskelet-eiwitten, zodat kleine kernlichaampjes ontstaan.[21]

Cajallichamen

Over het algemeen bevat de celkern één tot tien compacte Cajallichamen. Deze lichaampjes hebben de diameter van de tussen 0,2 en 2,0 µm, afhankelijk van het celtype en de soort. Wanneer ze onder een elektronenmicroscoop worden bekeken lijken ze op een ronde kluwen van draden.[f] Cajallichamen zijn betrokken bij een aantal belangrijke processen, zoals RNA-processing, verwerking van met name snoRNA en diverse histon-mRNA-modificaties.[23]

Naast de Cajallichamen komen ook de vergelijkbare Gemini-lichamen of gems in de celkern voor. Gems komen qua structuur sterk overeen met de Cajallichamen: de twee zijn zelfs met geavanceerde microscopie nauwelijks te onderscheiden.[g] Het exacte verschil in functie tussen de twee lichaampjes is nog niet opgehelderd. Gems lijken een rol te spelen in het ondersteunen van de vorming van snRNP-moleculen (kleine RNA-complexen die een rol spelen in splicing).[24] Andere onderzoeken wezen echter op een verschil in eiwitsamenstelling.[25]

Clastosomen

Clastosomen zijn kleine, zeldzame kernlichamen (0,2 tot 0,5 µm) die een ringvormig uiterlijk hebben vanwege hun inkapseling.[26] Clastosomen zijn gewoonlijk niet in cellen aanwezig. Ze vormen zich onder sterk proteolytische omstandigheden en verdwijnen weer zodra de proteolyse-activiteit afneemt (bijvoorbeeld bij het toedienen van protease-inhibitors). Ook bij osmotische stress kunnen de kernlichaampjes ontstaan.[27] Clastosomen bevatten een aantal katalytische subeenheden van het proteasoom, wat aangeeft dat clastosomen betrokken zijn bij afbraak van eiwitten.[28]

PML-lichamen

Promyelocytenleukemie-lichamen (PML-lichamen) zijn bolvormige eiwitclusters die verspreid over het kernplasma voorkomen en 0,1 tot 1,0 µm groot zijn. PML-lichamen zijn vernoemd hun belangrijkste bestanddeel, het promyelocytenleukemie-eiwit (PML). In de celkern vormen ze vaak associaties met Cajallichamen.[20] Men heeft aangetoond dat muizen die geen PML-lichamen kunnen vormen een normale ontwikkeling doormaken, wat aantoont dat de lichaampjes niet nodig zijn voor normale biologische processen.[29]

Functies

Compartimentalisatie

Celkern van een alvleeskliercel. De inwendige componenten van de celkern, zoals de nucleolus en het chromatine, worden gescheiden van het omringende cytoplasma. Rondom een omvangrijk endoplasmatisch reticulum.
Celkern van een alvleeskliercel. De inwendige componenten van de celkern, zoals de nucleolus en het chromatine, worden gescheiden van het omringende cytoplasma. Rondom een omvangrijk endoplasmatisch reticulum.
Celkern van een alvleeskliercel. De inwendige componenten van de celkern, zoals de nucleolus en het chromatine, worden gescheiden van het omringende cytoplasma. Rondom een omvangrijk endoplasmatisch reticulum.

In de eerste plaats is de celkern van eukaryotische cellen een afscheidend compartiment: het genetisch materiaal wordt op een gerichte manier van de rest van cel gescheiden, zodat de gevoelige DNA-moleculen afgeschermd worden van de buitenwereld en de processen van genexpressie, DNA-replicatie en stofwisseling op een gecontroleerde wijze kunnen verlopen.

Door de scheiding is er continu communicatieverkeer nodig tussen het cytoplasma en kernplasma. Vrijwel alle processen in het cytoplasma verlopen onder invloed van enzymen. Wanneer deze processen aan- of uitgeschakeld moeten worden, kan een molecuul dat in het proces meespeelt naar de celkern gaan en daar de productie van enzymen reguleren. Een dergelijk reguleringsmechanisme komt bijvoorbeeld voor in de glycolyse, een stofwisselingsroute waarbij glucose wordt afgebroken. Hexokinase is een enzym dat verantwoordelijk is voor de eerste stap van glycolyse: de omzetting van glucose in glucose-6-fosfaat. Wanneer de concentraties van glucose-6-fosfaat te hoog worden, verplaatst een regulator-eiwit het hexokinase naar de kern, waar het een repressorcomplex vormt die de expressie van het hexokinase-gen stillegt.[30]

De verschillende RNA-moleculen die in de celkern worden gevormd, ondergaan vaak specifieke stofwisselingsprocessen voordat ze naar het cytoplasma worden getransporteerd. Wanneer een onverwerkt RNA-molecuul de celkern verlaat, is deze zelden functioneel. Messenger RNA (mRNA) moet bijvoorbeeld splicing ondergaan, transfer RNA (tRNA) moet zichzelf lokaal opvouwen tot een klaverbladstructuur en ribosomaal RNA (rRNA) moet zich met eiwitten tot een ribosoom organiseren.[2] Dit alles vindt plaats in de gecontroleerde omgeving van de celkern.

Instandhouding van DNA

In de celkern vindt replicatie van DNA plaats. Tijdens de replicatie worden de DNA-moleculen die zich in de celkern bevinden in hun geheel verdubbeld, zodat na de celdeling twee dochtercellen ontstaan die over dezelfde genetische informatie beschikken. Replicatie is een complex proces waarbij veel verschillende eiwitten zijn betrokken. De twee nucleotidestrengen van het DNA worden door het enzym helicase uit elkaar gehaald, waarna in beide richtingen nieuwe complementaire strengen worden gesynthetiseerd door DNA-polymerase. Nadat de replicatie is voltooid kunnen de DNA-moleculen condenseren tot chromosomen die nu uit twee zusterchromatiden bestaan: twee armen van het chromosoom die genetisch identiek zijn.[31]

In het kernplasma is een grote hoeveelheid enzymen en organische moleculen aanwezig die het DNA voortdurend controleren op beschadigingen. Zulke beschadingen veranderen de ruimtelijke configuratie van de DNA-helixstructuur en kunnen door DNA-reparatiemoleculen worden opgespoord. Veel van de reparatiemoleculen werken zeer efficiënt, waardoor schade aan DNA tot een minimum wordt beperkt. DNA-reparatie is van essentieel belang voor de integriteit van het genoom. Veel genen die betrokken zijn bij reparatie en bescherming van DNA bleken de levensduur positief te beïnvloeden. [32]

Genexpressie

Meer informatie: Genexpressie

Genexpressie is de aaneenschakeling van moleculaire processen die ervoor zorgen dat de genetische informatie die in de celkern is opgeslagen, tot uiting komt; oftewel aanleiding geeft tot het ontstaan van zichtbare eigenschappen.[33] De genexpressie wordt meestal aangepast wanneer milieufactoren veranderen (genregulatie). Twee cruciale stappen binnen de genexpressie zijn de transcriptie en translatie.

Een elektronenmicroscopische opname van het proces van transcriptie: de vorming van rRNA-moleculen aan een DNA-streng. "Begin" geeft het 5'-uiteinde van het DNA aan, waar nieuwe RNA-synthese begint; "End" geeft het 3'-uiteinde aan, waar de rRNA-transcripten bijna voltooid zijn.
Een elektronenmicroscopische opname van het proces van transcriptie: de vorming van rRNA-moleculen aan een DNA-streng. "Begin" geeft het 5'-uiteinde van het DNA aan, waar nieuwe RNA-synthese begint; "End" geeft het 3'-uiteinde aan, waar de rRNA-transcripten bijna voltooid zijn.

Transcriptie is het proces waarbij messenger RNA (mRNA) wordt gevormd. Langs een stukje DNA (een gen) wordt een complementair RNA-molecuul overgeschreven. Het mRNA is een boodschappermolecuul: het bevat de genetische informatie voor de synthese van eiwitten. In het kernplasma wordt het mRNA-molecuul afgewerkt – het ondergaat splicing, en wordt op de juiste plekken voorzien van extra sequenties – waarna het via de kernporiën de celkern kan verlaten. In het cytoplasma wordt het mRNA omsloten door een ribosoom. De nucleotidevolgorde van het mRNA wordt vertaald naar een volgorde van aminozuren, die door het ribosoom aan elkaar worden gekoppeld (translatie). Uit de aminozuurketen ontstaat uiteindelijk een functioneel eiwit. De verzameling van eiwitten die op deze wijze in de cel tot expressie komen, vormen de grondslag van de morfologie en fysiologie van het organisme.

Verwerking van mRNA

Een andere belangrijke functie van de celkern is het reguleren van posttranscriptionele modificaties: wijzigingen van het nieuw gevormde messenger RNA. Nieuw gesynthetiseerde mRNA-moleculen (pre-mRNA) moeten posttranscriptionele modificaties in de celkern ondergaan voordat ze naar het cytoplasma worden vervoerd; mRNA dat zonder deze modificaties in het cytoplasma terechtkomt, wordt direct afgebroken. De drie voornaamste modificaties van pre-mRNA zijn het aanbrengen van een 5'-cap, het toevoegen van een poly(A)-staart en bovenal splicing.

Splicing van mRNA wordt uitgevoerd door een eiwitcomplex dat het spliceosoom wordt genoemd. Tijdens de splicing worden introns – korte regio's in het DNA die niet coderen voor eiwitten – uit het pre-mRNA verwijderd. De resterende exons worden aan elkaar gekoppeld tot een functioneel, aaneengeschakeld molecuul. Dit molecuul, het rijp mRNA, kan door ribosomen worden getransleerd. Doordat exons op verschillende manieren kunnen worden samengevoegd, kunnen verschillende mRNA-moleculen worden gevormd uit een enkel pre-mRNA. Door dit proces van alternatieve splicing is het mogelijk dat er veel verschillende eiwitten uit een beperkte hoeveelheid DNA kunnen ontstaan.[5]

Dynamiek en regulatie

Transport

De kernporiën in het kernmembraan kunnen iedere seconde miljarden moleculen gecontroleerd laten passeren.[2] Dit nucleair transport is geworteld in een complexe wisselwerking van enzymatische processen. Het transport náár de celkern bestaat voornamelijk uit eiwitten (zoals laminen, DNA- en RNA-polymerase), koolhydraten, signaalmoleculen en lipiden; het uitgaand transport bestaat vooral uit RNA-moleculen en ribosoomdelen. Kleine deeltjes kunnen vrijelijk door de kernporiën heen bewegen door middel van passieve diffusie.[34] Grotere deeltjes passeren de poriën met snelheden die geleidelijk afnemen met het molecuulgewicht. Passage van dergelijke stoffen wordt mogelijk gemaakt door hulpeiwitten genaamd karyoferinen; invoer door importines, uitvoer door exportines.

De energie die nodig is voor de invoer en uitvoer van stoffen door kernporiën wordt gehaald uit de concentratiegradiënt van het energierijke molecuul GTP (een stof vergelijkbaar met ATP).[h] De verbindinde factor tussen dit gradiënt en de karyoferinen is het enzym Ran, dat tussen de celkern en het cytoplasma circuleert. Wanneer Ran zich in het kernplasma bevindt, gaat het een binding aan met GTP; in het cytoplasma bindt het met GDP. De gevormde Ran-complexen geven het nucleair transport richtingsgevoeligheid: het Ran-GTP-complex zorgt ervoor dat importines hun invoermolecuul loslaten, en dat exportines hun uitvoermolecuul juist binden. Het omgekeerde geldt voor Ran-GDP.[7]

De grote hoeveelheid RNA-moleculen die in de celkern worden gevormd, worden naar buiten getransporteerd door gespecialiseerde exporteiwitten. Alleen wanneer alle posttranscriptionele modificaties en verdere afwerkingen aan het RNA zijn voltooid, gaan de exporteiwitten een binding aan met het RNA. Ook deze exporteiwitten maken gebruik van het GTP-gradiënt, maar op basis van een ander mechanisme, aangezien het hier gaat om eenrichtingsverkeer.

Opbouw en afbraak

Fluorescentie-opname van een longcel tijdens metafase. Het spoelfiguur (groen) is bevestigd aan de chromosomen (lichtblauw). Alle chromosomen op één na bevinden zich in het equatorvlak.

Gedurende één celcyclus vindt volledige opbouw en afbraak van de celkern plaats. Wanneer een cel zich gereedmaakt voor deling, worden de structurele elementen van de celkern – het kernmembraan en het lamina – systematisch ontmanteld. In de meeste eukaryotische cellen markeert het uit elkaar halen van de celkern het einde van de profase (het eerste stadium van de mitose). Bij sommige eencellige eukaryoten, zoals gistcellen, blijft de celkern tijdens de deling intact. De dochterchromosomen bewegen dan naar de tegenovergelegen uiteinden van de celkern, en uiteindelijk splitst deze in tweeën. In hogere eukaryoten worden de chromosomen door een spoelfiguur naar beide uiteinden van de cel getrokken. Na insnoering en deling van het cytoplasma vormt zich een nieuw kernmembraan rond de chromosomen.

Om er zeker van te zijn dat de microtubuli van het spoelfiguur zich aan de chromosomen kunnen vasthechten, wordt het kernmembraan rond de chromosomen tijdig afgebroken. Als deze intact blijft, komt de mitose niet op gang.[35] Het ontmantelingsproces van het kernmembraan en lamina wordt gereguleerd door eiwitkinases die onder andere de laminen in de celkern voorzien van een fosfaatgroep (fosforylering). De lamine-eiwitten laten van elkaar los waardoor de celkern desintegreert. Tegen het eind van de mitose worden de fosfaatgroepen weer verwijderd, waardoor de structuureiwitten weer bijeenkomen en de celkern zich hervormt.[35]

Kwantiteit

Verreweg de meeste eukaryotische cellen hebben een enkele celkern. Bij een aantal gespecialiseerde celtypen kan de celkern echter afwezig zijn, of juist in meervoud voorkomen. Kernloze cellen kunnen ontstaan wanneer de cel door een fout onevenredig deelt, zodat de ene dochtercel een kern mist en de andere twee kernen heeft. Meestal is een afwijkend aantal kernen echter het gevolg van een normale ontwikkeling, zoals bij de kernloze rode bloedcellen. Dwarsgestreepte spierweefsels zijn opgebouwd uit cellen die versmolten zijn, waardoor er maar liefst honderden kernen in een individuele cel aanwezig kunnen zijn.[36] Ook bij schimmels en eencelligen is meerkernigheid geen zeldzaam fenomeen.

Kernloze cellen

Cellen die geen celkern bevatten zijn uitsluitend opgebouwd uit cytoplasma en zijn daarom niet in staat om dochtercellen te produceren. Een van de bekendste kernloze cellen is de rode bloedcel of erytrocyt, die als belangrijkste taak heeft zuurstof van de longen naar de lichaamsweefsels te transporteren. Erytrocyten ontwikkelen zich in het beenmerg via een proces genaamd erytropoëse, waarbij ze hun kern, organellen en ribosomen verliezen. Tijdens de differentiatie van een erytroblast naar een reticulocyt – de voorlopers van een rode bloedcel – wordt de kern fysiek uit de cel verdreven. Men vermoedt dat dit de cel klein en flexibel genoeg maakt om beweging door haarvaten mogelijk te maken.[37] Mutagene stoffen kunnen ervoor zorgen dat de bloedcellen in wording te vroeg aan de bloedbaan worden afgegeven. Hierdoor ontstaan er erytrocyten met gereduceerde "microkernen".[38]

Op analoge wijze kunnen bepaalde floëemcellen hun kern tijdens de ontwikkeling verliezen: de zogenaamde zeefcellen van bedektzadigen. Zeefcellen vormen lange, aaneengesloten vaten waarlangs water en voedingsstoffen getransporteerd worden. Gedurende de differentiatie van zeefcellen degenereren de celkern, de tonoplast en andere organellen, zodat er in de floëemcellen ruimte ontstaat voor efficiënt watertransport.[39]

Meerkernige cellen

Fluorescerende eiwitten in de celkern visualiseren het verloop van de celcylus (kleurverandering). Het ontstaan van meerkernige cellen door celfusie is een algemeen verschijnsel van kankercellen.

Er bestaan diverse levensvormen die volledig of gedeeltelijk zijn opgebouwd uit meerkernige cellen. Een bekend voorbeeld is Dikarya, een groep hogere schimmels die op een vast stadium in hun levenscyclus tweekernige schimmeldraden vormen.[40] Eencellige eukaryoten (protisten), zoals radiolaria en dinoflagellaten, kunnen ook van nature twee of meer kernen bevatten. Bijzonder aan deze organismen is dat de kernen elk een aparte afkomst hebben: één kern is van de dinoflagellaat en de andere kern van een symbiotische diatomee.[41] Verschillende groenwieren en roodwieren (zoals Griffithsia en Chara) vormen coenocytische cellen waarin meermaals kerndelingen plaatvinden.[42]

Bij de mens zijn spiercellen van de skeletspieren versmolten tot weefselstructuren die syncytia genoemd worden. In het syncytium kunnen de kernen vrij bewegen. Ze komen voornameljk in het perifere gedeelte van de cellen voor om ruimte te maken voor de myofibrillen (spiereenheden). Andere meerkernige cellen in het menselijk lichaam zijn de osteoclasten: speciale beencellen die het botweefsel aanleggen en afbreken. Bij ontstekingen en vermoedelijk ook bij de ontwikkeling van tumoren kan het voorkomen dat twee witte bloedcellen (monocyten en macrofagen) fuseren tot een meerkernige reuzencel.[43][44]

Evolutie

Omdat de celkern de karakteristieke eigenschap is van eukaryoten, is de evolutionaire oorsprong ervan al meer dan honderd jaar onderwerp van wetenschappelijke discussie. Er zijn verschillende hypothesen voorgelegd die het bestaan van de celkern in evolutionaire termen verklaren, maar geen ervan wordt algemeen geacepteerd.[45]

De leidende hypothese van celkern-evolutie, het syntrofische model, gaat uit van een symbiotische associatie tussen de bacteriën en archaea, twee oude groepen organismen die van oorsprong geen celkern bevatten. Er wordt verondersteld dat de symbiose tot stand kwam toen ongeveer 1,8 miljard jaar geleden een voorouderlijk archaeon (vergelijkbaar met een moderne methanogeen) door een voorouderlijke bacterie (vergelijkbaar met een myxobacterie) werd opgenomen.[i] Door vele generaties samen te leven verloor de archaeon zijn oorspronkelijke stofwisseling en zelfstandigheud. Uiteindelijk veranderde de archaeon in een primitieve celkern: een compartiment met RNA en DNA dat zich uitwisselde met de bacterie.[47]

Deze ontstaanshypothese van de celkern wordt ondersteund door het feit dat archaea en eukaryoten vergelijkbare genen hebben voor vele eiwitten, waaronder histonen.[48] Omdat myxobacteriën beweeglijk zijn, multicellulaire complexen kunnen vormen en eiwitten bezitten die sterk vergelijkbaar zijn met die van eukaryoten, vermoedt men dat eukaryotische cellen een bacteriële oorsprong hebben.[49]

Een tweede belangrijke hypothese stelt dat eukaryotische cellen ontstaan zijn uit bacteriën die in structuur overeenkomen met tegenwoordige planctomyceten: bacteriën waarin membraancompartimenten zijn geëvolueerd.[50] In deze bacteriën komt een voor 'kernmembraan' waarin het bacterieel DNA en RNA is opgeslagen. De ultrastructuur van planctomyceten vormt een belangrijke aanwijzing voor een niet-symbiotische oorsprong van de celkern.[45]

Geschiedenis

Een van de eerst gevonden illustraties van cellen met hun kernen door Antoni van Leeuwenhoek, 1719

De celkern was een van de eerste celbiologische ontdekkingen. De eerste tekening die is gevonden waarin cellen met een celkern zijn afgebeeld werd gemaakt door Antoni van Leeuwenhoek (1632–1723) en dateert uit de vroege achtiende eeuw. In een preparaat van rode bloedcellen uit zalmen constateerde hij een "holte", de celkern.[51] In tegenstelling tot rode bloedcellen van zoogdieren bevatten die van andere gewervelden wel een celkern.

De celkern werd gedetailleerder beschreven door de Schotse botanicus Robert Brown in 1831. Brown bestudeerde de epidermiscellen van orchideeën onder de microscoop en zag daarbij in iedere cel een ondoorzichtig gebied, die hij de "areola" of "nucleus" noemde.[52] Bij zijn beschrijvingen gaf hij nog geen mogelijke functie van de celkern.

Tekening van een speekselkliercel van Chironomus door Walther Flemming, 1882

In 1838 theoretiseerde Matthias Schleiden de onderstelling dat de celkern een rol speelt bij het genereren van nieuwe cellen, waarbij hij de naam "cytoblast" (celbouwer) introduceerde. In zijn uitwerkingen beschreef hij dat nieuwe cellen zich rond deze "cytoblasten" verzamelden. Franz Meyen was een sterke tegenstander van deze opvatting. Hij geloofde dat celkernen zeldzame structuren waren die niet in elke cel voorkwamen, en verklaarde het vermenigvuldigen van cellen in termen van deling. Het idee dat cellen spontaan uit een "cytoblast" ontstonden was bovendien in tegenspraak met de latere celtheorie van Robert Remak (1852) en Rudolf Virchow (1855), die stelde dat elke cel uit een andere cel voortkwam ("Omnis cellula e cellula "). De functie van de celkern bleef lange tijd onduidelijk.[53]

Tussen 1877 en 1878 publiceerde Oscar Hertwig een reeks onderzoeken over de voortplanting van zee-egels, waaruit bleek dat de kern van de zaadcel tijdens de bevruchting versmelt met de kern van een eicel. Voor het eerst werd gesuggereerd dat een individu zich ontwikkelt vanuit een (enkele) celkern, wat veel discussie teweegbracht. Hertwig bevestigde zijn bevindingen in andere diergroepen, waaronder amfibieën en weekdieren. In 1884 kwam ook Eduard Strasburger tot dezelfde conclusie voor de bevruchting in planten. Vanaf die periode werd erfelijkheid meer en meer met de celkern in verband gebracht.

De functie van de celkern als drager van genetische informatie werd pas duidelijk nadat de mitose werd ontdekt en verenigd werd met de wetten van Mendel aan het begin van de 20e eeuw (chromosoom-erfelijkheidstheorie).[53] Na de uitvinding van de elektronenmicroscoop in 1931 konden de structuur en stofwisselingsprocessen van de celkern, inclusief het kernlamina en de kernporiën, in groter detail worden beschreven.

Zie ook

Zie de categorie Cell nucleus van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.