Portaal:Heelal/Uitgelicht

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Deze pagina geeft een overzicht van alle uitgelichte artikels en/of afbeeldingen op het portaal Heelal. Voor elke week van het jaar is er zo'n artikel en/of afbeelding. Voel u vrij om deze te bewerken door de bijhorende bewerk-link te volgen.
Uitgelicht deze week (17)

Artikel Uitgelicht[brontekst bewerken]

De term ruimte wordt in de astronomie over het algemeen gebruikt om delen van het heelal buiten de Aarde, het zonnestelsel of andere hemellichamen aan te geven, of meer algemeen de relatief "lege" delen van het heelal. Dit is met name de intergalactische ruimte (zie onder). Termen als ruimtevaart en ruimtesonde verwijzen ook naar dit gebruik van de term ruimte.

De ruimte is geen echt vacuüm, maar bestaat hoofdzakelijk uit plasma van waterstof en helium, elektromagnetische straling (in het bijzonder kosmische achtergrondstraling) en neutrino's. De ruimte bevat zeer weinig atomen van andere elementen (metalen) en stofdeeltjes. De intergalactische ruimte bevat slechts enkele waterstofatomen per kubieke centimeter (in ingeademde lucht zitten ongeveer 1019 atomen per kubieke centimeter). Volgens de meeste theorieën is de ruimte daarnaast rijk aan donkere energie en donkere materie. Ook kunnen er objecten doorheen bewegen, zoals meteoroïden en kometen. lees verder...

[bewerk]

Ga naar week
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53


Week 1
Gliese 229B; links de ontdekkingsfoto, rechts een Hubble-opname. Merk op dat de ster links op het beeld zelf een rode dwerg is, dus van een klein en lichtzwak type.

Een bruine dwerg is een object dat kleiner is dan een ster, maar groter dan een planeet.

Bruine dwergen worden op dezelfde wijze gevormd als een ster, dat wil zeggen door contractie van een wolk waterstofgas. Bij een bruine dwerg is de massa van het samentrekkende gas echter onvoldoende om fusie van protonen op gang te brengen. De bruine dwerg is slechts in staat tot fusie van deuteronen.

De naam 'bruine dwerg' wil overigens niet zeggen dat ze daadwerkelijk bruin van kleur zijn, ze zijn voor het blote oog van een eventuele toeschouwer rood van kleur. De naam rode dwerg heeft echter al een andere betekenis: Het is een ster, dus met interne kernfusie, groter dan een bruine dwerg, maar met minder dan de helft van de massa van de zon. lees verder...

[bewerk]

Week 2
Deze moleculaire wolk is afgebroken van de Eta Carina Nevel. Dit plaatje heeft een breedte van ongeveer twee lichtjaren en is genomen door de Hubble Space Telescope in 1999.
Een moleculaire wolk is een interstellaire wolk waarvan de dichtheid en omvang de vorming van moleculair waterstof (H2) toelaat.

Dit molecuul is moeilijk te detecteren. Het molecuul dat het meest gebruikt wordt om H2 op te sporen is CO (koolstofmonoxide). Er is een constante verhouding tussen CO en H2. Er zijn meer dan 100 verschillende soorten moleculen in moleculaire wolken gedetekteerd. In de Melkweg maken moleculaire wolken ruwweg de helft uit van de totale gasmassa binnen de baan van de zon. Zij maken dus een significant deel uit van de Melkweg. lees verder...

[bewerk]

Week 3
NGC 604, een reusachtig H-II-gebied in de Driehoeknevel

Een H-II-gebied is een wolk van gloeiend gas, soms vele honderden lichtjaren in diameter, waarin stervorming plaatsvindt. Jonge, hete, blauwe sterren die gevormd zijn uit het gas stralen scheutig ultraviolet licht uit waarbij ze de nevel rondom ioniseren.

In H-II-gebieden kunnen over verscheidene miljoenen jaren vele duizenden sterren ontstaan. Uiteindelijk worden de gassen van het H-II-gebied door supernovaexplosies en sterrenwinden van de meest massieve sterren verspreid, waarbij een sterrenhoop zoals Pleiaden overblijft.

H-II-gebieden zijn genoemd naar de grote hoeveelheden geïoniseerd atomair waterstof die ze bevatten, aangeduid als H-II (uitgesproken als "Ha Twee") door astronomen (H-I is neutrale atomaire waterstof, en H2 is een waterstofmolecuul). H-II-gebieden kunnen tot op behoorlijke afstanden in het heelal waargenomen worden en de bestudering van H-II-gebieden buiten ons eigen melkwegstelsel is belangrijk bij het bepalen van de afstand en chemische samenstelling van andere melkwegstelsels. lees verder...

[bewerk]

Week 4
Artistieke impressie van GB1508

Een quasar (Engelse afkorting voor quasi-stellar radio source), is een astronomisch object, dat in optische telescopen op een ster lijkt (dat wil zeggen een puntbron is), maar een zeer hoge roodverschuiving heeft en zich dus op zeer grote afstand van miljarden lichtjaren bevindt. Vanwege deze afstand en de eindige snelheid van het licht zien wij quasars zoals ze er miljarden jaren geleden, toen het heelal nog jonger was, uitzagen.

Dat de straling van quasars ondanks deze enorme afstand goed waarneembaar is, betekent dat ze enorm helder moeten zijn. De absolute helderheid van quasars komt overeen met de energie die 1000 of meer sterrenstelsels tezamen uitstralen, en dat maakt ze tot de helderste objecten in het universum. Alleen kortdurende fenomenen zoals gammaflitsen en supernova's zijn soms nog helderder. De eigenlijke omvang van een quasar is daarentegen veel kleiner dan een enkel sterrenstelsel.

lees verder...

[bewerk]

Week 5
Leoniden gezien vanuit de ruimte in 1997, NASA

Een meteoor of vallende ster is een kortstondig lichtspoor aan de hemel dat men ziet wanneer een klein stofdeeltje (een meteoroïde) op ca. 100 km hoogte met een enorme snelheid (tot tientallen kilometers per seconde) in de atmosfeer van de Aarde terecht komt. De meteoroïde wordt door de atmosfeer afgeremd. Door de enorme wrijvingskrachten die hierbij ontstaan wordt het deeltje uiteengerukt tot losse moleculen en "verdampt" het als het ware volledig. Bij lichamen groter dan het gemiddelde atmosferische vrije pad (10 cm tot verscheidene meters) wordt dit zichtbare licht veroorzaakt door de hitte als gevolg van ram pressure, en niet door wrijving, zoals meestal aangenomen wordt. De wrijvingskrachten doen bovendien ook de omringende lucht oplichten, zoals een elektrische stroom het gas in een buislamp. Er is dus een ionisatie van de omliggende luchtkolom. Het lichtspoor dat ontstaat wekt de illusie van een ster die zich plotseling snel verplaatst of naar beneden valt, vandaar ook de benaming vallende ster. lees verder...

[bewerk]

Week 6
NGC 7331 wordt vaak de tweeling van de Melkweg genoemd.

De Melkweg of het galactisch stelsel (van het Griekse galaxias (γαλαξίας), of kyklos galaktikos = "melkcirkel") is de naam voor het spiraalvormige sterrenstelsel van gemiddelde grootte, waarin ons zonnestelsel zich bevindt. Vanaf de Aarde zien we haar van binnenuit als lichtende band die de hemel omspant, mits het donker genoeg is. Door lichtvervuiling is de Melkweg op sommige plaatsen moeilijk of niet meer te zien.

Het is voor astronomen niet gemakkelijk geweest zich een beeld te vormen van de structuur van de Melkweg, want de aarde maakt er zelf deel van uit. Ook wordt ons zicht op grote delen ervan verhinderd door interstellaire stofwolken (absorptienevels). Na veel observatie en modelvorming is men er uiteindelijk toch in geslaagd zich een redelijk nauwkeurig beeld te vormen van deze structuur. lees verder...

[bewerk]

Week 7
een deel van de Virgocluster

Een cluster is een groep van sterrenstelsels die door de onderlinge zwaartekracht bij elkaar wordt gehouden. Een cluster kan enkele tientallen tot wel 1000 sterrenstelsels bevatten. In de Abell-catalogus werden 4073 clusters opgenomen.

Clusters met minder dan ca. 50 sterrenstelsels worden meestal geen clusters maar groepen genoemd. Ons eigen Melkwegstelsel maakt deel uit van een dergelijke groep, de Lokale Groep. Deze bevat naast de Melkweg de Andromedanevel en een veertigtal kleinere sterrenstelsels. Een nabijgelegen veel grotere cluster is de Virgocluster.

Alhoewel er geen scherpe lijn kan getrokken worden tussen groepen en clusters, zijn deze laatste toch groter van omvang. lees verder...

[bewerk]

Week 8
Voorstelling van een zwart gat gemaakt met een computersimulatie. Het zwarte gat staat op 600 km afstand met de Melkweg op de achtergrond. Hoewel dit gesimuleerde zwarte gat slechts een massa van 10 zonmassa's heeft, is er op een voorwerp een minimale tegenkracht met een versnelling van 600 g nodig om val in het zwarte gat te verhinderen.

Een zwart gat is een bijzonder hemellichaam, waaruit geen licht of materie kan ontsnappen als gevolg van zijn sterke zwaartekrachtsveld.

Zwarte gaten waren eeuwenlang uitsluitend theorie. Fotonen (lichtdeeltjes) verliezen energie als ze tegen een zwaartekrachtsveld in bewegen. Bij bijzonder sterke zwaartekracht houden deze fotonen uiteindelijk geen energie meer over en komen ze tot stilstand. Vanaf het oppervlak van een superzwaar hemellichaam zou licht dus niet kunnen ontsnappen. Materie kan ook niet ontsnappen uit een zwart gat, omdat de maximumsnelheid van materie gelijk is aan de lichtsnelheid volgens de speciale relativiteitstheorie van Albert Einstein.

Om een zwart gat ligt een bolvormig gebied waaruit ontsnappen niet mogelijk is. Het denkbeeldige oppervlak van deze bol heet de waarnemingshorizon. De afstand van de waarnemingshorizon tot het centrum van het zwarte gat heet de Schwarzschildstraal.

Verder lezen

[bewerk]

Week 9

De Zon is de ster waar de Aarde omheen draait en het helderste object aan de hemel. De Zon is een gele dwerg, een ster uit de middelgrote klasse.

Ze is met een gemiddelde diameter van zo'n 1 392 000 kilometer het grootste object in ons zonnestelsel. Met de Aarde in het midden van de Zon zou de Maan zich iets voorbij de helft bevinden. De Zon bevat 99,86% van de massa van ons volledige zonnestelsel. Deze massa bestaat voornamelijk uit waterstof, in de buitenste lagen zo'n 91 molprocent of 70 massaprocent. Het andere veelvoorkomende element is helium, zo'n 9 molprocent of 28 massaprocent. In het centrum van de Zon, waar door kernfusie waterstof wordt omgezet in helium, is het gehalte aan waterstof vermoedelijk lager (35 massaprocent) en dat aan helium hoger (63 massaprocent).

In de Griekse en Romeinse mythologie stond de Zon voor de goden Helios en Sol. Het symbool voor de Zon is een cirkel met een stip in het midden:

Voor zover we weten was de Griekse astronoom Aristarchus van Samos, de eerste die op grond van redeneringen veronderstelde dat de Zon het middelpunt van de "kosmos" was, maar zijn leer werd verworpen ten gunste van die van Plato en Aristoteles. Lees verder

[bewerk]

Week 10
Een elliptisch sterrenstelsel ESO 325-G004 in sterrenstelsel cluster Abell S740

Een elliptisch sterrenstelsel is een sterrenstelsel dat de vorm heeft van een ellips (bol- tot lensvormig) en geen spiraalarmen vertoont.

In de meeste elliptische stelsels komt weinig interstellaire materie voor en heeft er geen recente stervorming plaatsgevonden. De sterren in elliptische sterrenstelsels zijn doorgaans veel ouder dan die in spiraalvormige sterrenstelsels en ze vertonen een tragere en minder gestructureerde rotatie. Elliptische sterrenstelsels komen vooral voor in de binnendelen van clusters van sterrenstelsels. In elliptische sterrenstelsels komt aanzienlijk minder donkere materie voor dan in spiraalstelsels. In 2003 werd zelfs vastgesteld, met behulp van de beste spectroscoop, dat donkere materie opvallend afwezig is in deze stelsels.

Lees verder

[bewerk]

Week 11
Pluto met drie sterren

Pluto is een in 1930 ontdekt hemellichaam in ons zonnestelsel dat tot 24 augustus 2006 werd geclassificeerd als planeet en sinds die dag als dwergplaneet. Vanaf 13 september 2006 heeft Pluto ook een nummer in de catalogus van planetoïden, namelijk 134340. De dwergplaneet is vernoemd naar de gelijknamige Romeinse god van de onderwereld, Pluto.

De Ontdekking van Pluto[brontekst bewerken]

Pluto is op 18 februari 1930 ontdekt door de astronoom Clyde Tombaugh tijdens het vergelijken van fotografische platen op het Lowell-observatorium in Arizona. Tombaugh was op zoek naar een onbekende Planeet X in een baan buiten Neptunus, die was voorspeld door Percival Lowell.

Lees verder

[bewerk]

Week 12
Komeet Hale-Bopp (1997)

Kometen zijn kleine hemellichamen van ijs, gas en stof, min of meer te vergelijken met "vuile sneeuwballen".

Men neemt aan dat het restanten zijn van de tijd van de vorming van ons zonnestelsel, brokken ijs met afmetingen tussen 1 en 100 km die tijdens het ontstaan van de Zon en de planeten aan opname in een planeet zijn ontsnapt. Kometen bestaan uit een kern (1-50 km) met daaromheen een gaswolk (coma) van 100,000-1,000,000 km groot en een of meerdere lange staarten (tot een miljard kilometer lang).

Wanneer een komeet het zonnestelsel binnenvliegt, warmt ze op en begint het ijs waaruit ze samengesteld is te sublimeren. Dit gas vormt een wolk om de kern, die bekend staat als de coma. De coma wordt begrensd doordat de moleculen in deze wolk afgebroken worden onder invloed van zonlicht. De overgebleven, geladen molecuulfragmenten worden vervolgens opgeveegd door de zonnewind, die ze meesleept in de vorm van een staart. Deze ionenstaart kan miljarden kilometers lang zijn en wijst altijd van de zon af. antser vernietigen.

Lees Verder

[bewerk]

Week 13
Animatie van een zware exoplaneet rond een ster. Alleen het deel van de exoplaneet aan de sterzijde wordt verlicht. De beweging van de planeet brengt via zijn zwaartekracht de ster in beweging. Beide bewegen om hun gemeenschappelijk zwaartepunt (massacentrum).

Exoplaneten zijn planeten die draaien om andere sterren dan de Zon. Het bestaan van deze planeten is voornamelijk afgeleid van indirecte waarnemingen en daarop gebaseerde berekeningen. Deze planeten werden voor het eerst ontdekt in de jaren '90, toen de technologie ver genoeg was gevorderd om voldoende gevoelige telescopen te maken. Er worden steeds meer exoplaneten ontdekt en voorlopig (januari 2010) staat de teller op 429 exoplaneten.

Het probleem met planeten rond andere sterren is dat het zeer zwakke lichtbronnen zijn. Ze stralen namelijk zelf geen licht uit, maar weerkaatsen slechts het licht van de ster. En aangezien de planeet meestal relatief dicht bij de ster staat overstraalt deze laatste de andere in duizendvoud. Daarom kunnen telescopen slechts planeten waarnemen in uitzonderlijke omstandigheden. Lees verder

[bewerk]

Week 14
Koolstofkringloop. De zwarte getallen tonen hoeveel miljarden tonnen koolstof (GtC) in de verschillende opslagplaatsen aanwezig zijn. De blauwe getallen tonen hoeveel koolstof tussen de verschillende opslagplaatsen per jaar uitgewisseld wordt. N.B.:Vegetatie omvat alle organismen.

De koolstofkringloop is de bekendste biogeochemische kringloop en beschrijft alle processen waarmee het element koolstof door het systeem Aarde circuleert. De koolstofkringloop beschrijft onder andere wat er gebeurt met door mensen uitgestootte koolstofdioxide in de atmosfeer. Omdat koolstofdioxide een belangrijk broeikasgas is vormen de onduidelijkheden binnen de koolstofkringloop een belangrijk onderzoeksterrein binnen de biochemie, geochemie en klimatologie.

Door de fotosynthese van planten wordt CO2 uit de lucht vastgelegd in planten in de vorm van koolhydraten. Een klein deel hiervan komt weer vrij door dissimilatie van de plant. (zie verder:Kortlopende organische kringloop).

De atmosfeer bevat volgens IPCC 2001 750 Gt C. Sindsdien is de CO2-concentratie gestegen tot 381 ml/m³ (komt overeen met ppmv), dat overeenkomt met een hoeveelheid van ongeveer 800 Gt C. Dat is rond 0,001 % van alle koolstof. Zij is daarmee net zoals de vegetatie de kleinste koolstofopslag, maar reageert wel het snelst op veranderingen. De belangrijkste koolstofverbinding is kooldioxide (CO2) met een aandeel in de lucht van 0,03 volume-% of 0,046 gewichts-%.

Verder Lezen?

[bewerk]

Week 15
Grootte van Rode reus ten opzichte van zon

Een rode reus is een ster die aan het einde van haar levensfase is gekomen. Een hoofdreeks-ster geeft energie af door de fusie van waterstof tot helium in de kern. In de loop der tijd raakt het waterstof in de kern steeds meer opgebrand, waardoor het fusieproces in de loop der tijd minder wordt. Daardoor koelt de ster wat af en neemt de stralingsdruk in de kern af. Hierdoor trekt de kern onder invloed van haar eigen gewicht wat meer samen waardoor de temperatuur stijgt. Deze temperatuurstijging heeft tot gevolg dat er een waterstoffusie buiten de kern op gang komt.

Een ster waar buiten de kern een fusieproces plaatsvindt, produceert meer energie dan daarvoor en zwelt enorm op. Doordat door het opzwellen de oppervlaktetemperatuur daalt wordt de ster een rode reus. Als de zon over ongeveer 5 miljard jaar in dit stadium komt wordt zij zo groot dat de buitenste lagen tot ver voorbij de baan van Venus, en misschien zelfs tot voorbij de baan van de Aarde zullen reiken. lees verder...

[bewerk]

Week 16
Het zonnestelsel (niet op schaal)

Het zonnestelsel is een planetenstelsel dat bestaat uit de Zon en de hemellichamen die door de zwaartekracht aan de Zon gebonden zijn. De Zon is een klasse G2 ster met een diameter van 1,39 miljoen kilometer. De Zon neemt 99,86% van de massa in het zonnestelsel voor haar rekening.

Het zonnestelsel ontstond ongeveer 5 miljard jaar geleden, toen een interstellaire gaswolk om onbekende reden actief werd en door zijn eigen gewicht begon te krimpen en steeds sneller rond te draaien, waarna in het midden van deze gaswolk de zon ontstond.

Het ineenstorten van het midden van de gaswolk, ook zonnenevel genoemd, nam 100 000 jaar in beslag. Door de enorme hitte die ontstond bij het samentrekken ontstond een kleine ster die een groot deel van de gaswolk opzoog en zo een volwaardige ster werd: onze zon. Het overgebleven gas, ook accretieschijf genoemd, begon daarna af te koelen en er stolden stukken ijs, steen en metaal, die door botsingen steeds groter werden omdat ze aan elkaar vastklitten. lees verder...

[bewerk]

Week 17
De term ruimte wordt in de astronomie over het algemeen gebruikt om delen van het heelal buiten de Aarde, het zonnestelsel of andere hemellichamen aan te geven, of meer algemeen de relatief "lege" delen van het heelal. Dit is met name de intergalactische ruimte (zie onder). Termen als ruimtevaart en ruimtesonde verwijzen ook naar dit gebruik van de term ruimte.

De ruimte is geen echt vacuüm, maar bestaat hoofdzakelijk uit plasma van waterstof en helium, elektromagnetische straling (in het bijzonder kosmische achtergrondstraling) en neutrino's. De ruimte bevat zeer weinig atomen van andere elementen (metalen) en stofdeeltjes. De intergalactische ruimte bevat slechts enkele waterstofatomen per kubieke centimeter (in ingeademde lucht zitten ongeveer 1019 atomen per kubieke centimeter). Volgens de meeste theorieën is de ruimte daarnaast rijk aan donkere energie en donkere materie. Ook kunnen er objecten doorheen bewegen, zoals meteoroïden en kometen. lees verder...

[bewerk]

Week 18
Gliese 581 c is een exoplaneet die om de rode dwerg Gliese 581 cirkelt. Hij bevindt zich mogelijk in de bewoonbare zone van zijn zonnestelsel. Binnen deze zone is water in vloeibare vorm mogelijk. De planeet bevindt zich in het sterrenbeeld Weegschaal, ongeveer op 20,4 lichtjaren van de aarde verwijderd.

Met een vermoedelijke temperatuur van 0 tot 40°C is Gliese 581 c de eerste ontdekte planeet die vergelijkbaar is met de Aarde. Tegelijk is hij de kleinste tot nu toe ontdekte exoplaneet bij een Hoofdreeks-ster.

De berekening van de massa van de planeet hangt af van de andere planeten in het Gliese 581-stelsel. Door gebruik van de reeds bekende massa van Gliese 581 b en de aanname van het bestaan van Gliese 581 d, komt de massa van Gliese 581 c uit op ongeveer 5,03 keer de massa van de Aarde.

Ervanuitgaande dat Gliese 581 c een rotsplaneet is en geen ijsplaneet, betekent dat de doorsnede ongeveer 50% groter is dan de Aarde. De zwaartekracht van Gliese 581 c is naar schatting 2,2 keer sterker dan die van de Aarde.


Lees verder

[bewerk]

Week 19
Zwaartekrachtlenseffect veroorzaakt door een zwart gat dat een achterliggend melkwegstelsel passeert. Rond het zwart gat is een Einsteinring te zien tegenover de richting van het stelsel

Een zwaartekrachtlens (ook gravitatielens) is een zeer sterk zwaartekrachtveld, zoals dat van een sterrenstelsel of een zwart gat, dat het licht van een daarachterliggend voorwerp afbuigt. Dit lens-effect treedt op, wanneer waarnemer, zwaartekrachtveld (lens) en achterliggende voorwerp (bron) ongeveer op één lijn staan.

De aard van het effect hangt af van de onderlinge afstand en positie van waarnemer, lens en bron en van de grootte en de massaverdeling binnen de lens. In het algemeen maakt men onderscheid tussen sterke, zwakke en microlenswerking, hoewel ze ook samen kunnen optreden.

Dat licht zou afgebogen kunnen worden door de zwaartekracht, werd al in 1704 door Isaac Newton geopperd in zijn boek “Opticks”. Op basis daarvan berekende Johann Soldner in 1804 de afbuiging van een lichtstraal die vlak langs de zon gaat op 0,84 boogseconde. In 1911 vindt Albert Einstein dezelfde waarde en stelt voor dit te meten tijdens de zonsverduistering van 1914. Wegens het uitbreken van de eerste wereldoorlog gaat deze meting echter niet door.

Lees verder

[bewerk]

Week 20
De afplatting van Saturnus

De planetaire afplatting is het verschijnsel dat veel hemellichamen in plaats van de vorm van een bol door afplatting de vorm van een afgeplatte sferoïde hebben. Bij de evenaar bevindt zich iets meer massa waardoor het hemellichaam daar iets uitgedijd is ten opzichte van de polen.

Door de gravitatie worden hemellichamen als planeten of sterren samengetrokken tot een perfecte bol. Dit is de vorm waarbij alle massa zich zo dicht mogelijk bij het middelpunt van de gravitatie bevindt, zodat de potentiële gravitatie-energie zp klein mogelijk is. Wanneer het hemellichaam echter om zijn as roteert, behoudt hij zijn vorm niet, maar vlakt iets af. In ons zonnestelsel is bij Saturnus van alle planeten dit effect het sterkst.

lees verder ...


[bewerk]

Week 21
De kosmische achtergrondstraling is de warmtestraling die is uitgezonden tijdens de oerknal. Volgens deze theorie was het vroege heelal extreem heet en terwijl het uitdijde, koelde het heelal af.

Na zo'n 300.000 jaar was het heelal afgekoeld tot zo'n 3000 kelvin en konden atomen gevormd worden. Elektronen werden gebonden aan protonen en neutronen. Doordat fotonen niet meer gehinderd werden door interacties met elektronen werd het heelal doorzichtig.

Dit licht van het vroege heelal wordt tegenwoordig waargenomen als de kosmische achtergrondstraling. Doordat het heelal sinds die tijd zo'n 1000 keer zo groot is geworden, is de temperatuur van de achtergrondstraling gedaald tot 3 kelvin (2,725 ± 0,001 K).

De kosmische achtergrondstraling werd in 1946 door Robert Dicke voorspeld en geschat op 20 K. In 1948 schatte George Gamow de straling op 50 K en in 1950 schatten Ralph Alpher en Robert Herman ze op 5 K, wat later een goede schatting bleek te zijn. De daadwerkelijke ontdekking werd in 1965 door Arno Penzias en Robert Wilson min of meer bij toeval gedaan. lees verder...

[bewerk]

Week 22
Een vlak heelal is een heelal dat op grote schaal beschreven kan worden met de Euclidische meetkunde. De uitbreidingssnelheid voor een vlak heelal is precies zo groot dat ze nadert tot nul en het heelal nooit samen zal trekken. De microgolfmetingen van de WMAP, waarvan de resultaten in 2003 beschikbaar kwamen wijzen met zeer grote precisie op een vlak heelal. De hypothese van de kosmische inflatie is in staat te verklaren waarom het heelal zo vlak en uniform is en ook een lage entropie heeft.

In de Euclidische meetkunde wordt gesteld dat de som van de hoeken van een driehoek 180° is. Wanneer een driehoek op het aardoppervlak getekend zou worden is de som van de hoeken groter dan 180° doordat de aarde een bol is. Voor het bepalen van scheeps- of vliegtuigkoersen wordt dan ook gebruikgemaakt van boldriehoeksmeting. De wiskunde van gekromde ruimten wordt beschreven met de niet-Euclidische elliptische meetkunde. De basis voor dit werk werd gelegd door Carl Friedrich Gauss en ze is verder ontwikkeld door Bernhard Riemann tot een volledige beschrijving van gekromde ruimten.

lees verder...

[bewerk]

Week 23
Een protoplanetaire nevel in de Orionnevel.

De hypothese van een Zonnenevel, ook wel de Kant-Laplace-hypothese genoemd, is de op dit moment meest waarschijnlijk geachte verklaring voor het ontstaan van het Zonnestelsel. De theorie werd bedacht door Emanuel Swedenborg in 1734. Immanuel Kant, die Swedenborgs werk kende, breidde de theorie in 1755 verder uit. Hij bedacht dat als nevels en gaswolken langzaam roteren, ze langzaam samentrekken en platter worden onder hun eigen gravitatiekracht, waarbij uiteindelijk de centrale ster en planeten van een zonnestelsel gevormd wordt. Een vergelijkbaar model werd in 1796 voorgesteld door Pierre-Simon Laplace. De twee modellen kunnen gezien worden als vroege modellen uit de kosmologie.

Hoewel de theorie werd bedacht om het bestaan van ons Zonnestelsel te verklaren, nemen kosmologen tegenwoordig aan dat het proces van vorming van planetaire stelsels overal in het Heelal voorkomt. Inmiddels zijn meer dan 250 zogenaamde exoplaneten ontdekt in de Melkweg en het is duidelijk dat een zonnestelsel rond een ster geen uitzonderlijke situatie is. lees verder...

[bewerk]

Week 24
Verdeling van donkere materie en donkere energie in het universum ten opzichte van zichtbare materie volgens metingen van de WMAP.

Donkere materie is materie in het heelal, die niet zichtbaar is met optische middelen en dus niet te detecteren via de elektromagnetische straling die ons op aarde bereikt. Daarom wordt ze donkere materie genoemd, om haar te onderscheiden van de zichtbare materie. In 2009 (Caldwell en Kamionkowski) wordt gedacht dat de totale hoeveelheid massa/energie van het heelal bestaat uit

Donkere materie wordt verondersteld te bestaan om de waargenomen baanbeweging van verre sterren en afgeplatte spiraalvormig sterrenstelsels (zoals ons eigen Melkwegstelsel) te verklaren op een wijze die zowel consistent is met de zwaartekrachttheorie als met de relativiteitstheorie. De zichtbare materie in deze sterrenstelsels heeft namelijk niet genoeg massa om de bewegingssnelheid van de sterrenstelsels in hun baan om het gemeenschappelijk zwaartepunt te kunnen verklaren. lees verder...

[bewerk]

Week 25
Spiraalvormig melkwegstelsel Messier 51

Een spiraalvormig sterrenstelsel is een sterrenstelsel dat, in tegenstelling tot de elliptische sterrenstelsels, een spiraalstructuur vertoont die bestaat uit één of meerdere armen rondom een bolvormige, centrale verdikking.

Na de ontwikkeling van de telescoop ontdekten astronomen diverse nevelachtige objecten aan de hemel. In de 18e eeuw gingen de meeste astronomen er nog van uit dat deze nevels sterrenstelsels waren zoals het onze, maar dat ze te ver weg stonden om de afzonderlijke sterren te kunnen zien. William Parsons ontdekte in 1845 dat een aantal van deze nevels een spiraalvormige structuur vertoonde die men niet gemakkelijk kon verklaren. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw dachten meer en meer astronomen echter dat de nevels deel uitmaakten van onze eigen melkweg. lees verder...

[bewerk]

Week 26
bolhoop Messier 92

Een sterrenhoop (in Engels jargon ook wel cluster genoemd) is een verzameling van enkele tot vele duizenden sterren die door de onderlinge zwaartekracht in stand gehouden wordt. Sterrenhopen kunnen daardoor als een nevel aan het firmament staan.

Er zijn open sterrenhopen en gesloten of bolvormige sterrenhopen.

Een open sterrenhoop is een groep sterren die vrij dicht bij elkaar staan en ongeveer tegelijkertijd ontstaan zijn. Zij bestaan vooral uit populatie I (jonge) sterren. Door de eigenbeweging van de sterren zullen oudere sterren in de loop van de tijd uit de hoop weggetrokken worden. In de buurt van jonge open sterrenhopen bevinden zich soms diffuse nevels, waar nog steeds stervorming plaats kan vinden. lees verder...

[bewerk]

Week 27

De Halternevel (M27) is een planetaire nevel in het sterrenbeeld Vosje (Vulpecula). Het is de eerste planetaire nevel die ooit waargenomen werd. Zoals de meeste planetaire nevels zend de halternevel zijn zichtbare licht voornamelijk in een enkele spectraallijn uit, 500,7 nm.

De Halternevel, in het Engels de Dumbbell nevel, werd in 1764 ontdekt door Charles Messier en was tevens de eerste planetaire nevel die werd ontdekt. Messier beschreef het als een ovale nevel zonder sterren.

We kijken vanaf de zijkant tegen M27 aan. Hierdoor zien we dus geen ronde nevel, zoals bij de Ringnevel (M57). Zouden we M27 net zo zien als M57, dan zouden we waarschijnlijk een symmetrische ring zien. Ook een andere planetaire nevel, M76, zien we van de zijkant. Deze wordt - toepasselijk - de kleine Halternevel (Little Dumbbell) genoemd.

Deze planetaire nevel is een van de helderste planetaire nevels. De magnitude bedraagt 7,4 en de helderste - de Helix nevel (NGC 7293 in Waterman) heeft een magnitude van 7,3. lees verder...

[bewerk]

Week 28
Een zonnevlam
12 januari 2007

Een zonnevlam is een explosie op het oppervlak van de Zon, die ontstaat door het plotseling vrijkomen van de energie die wordt vastgehouden in het magnetisch veld van de zon. Er ontstaat straling over het hele gebied van het elektromagnetische spectrum.

Zonnevlammen worden ingedeeld in drie hoofdklassen:

  • Klasse X. Dit zijn uitbarstingen die op de Aarde voor het uitvallen van radioverbindingen en van elektriciteitscentrales kunnen zorgen.
  • Klasse M. Dit zijn matige uitbarstingen, die rond de polen korte perioden van uitval van de radioverbindingen kunnen veroorzaken.
  • Klasse C. Kleine uitbarstingen die nauwelijks invloed hebben op de Aarde]].

lees verder...


[bewerk]

Week 29
De maan van de aarde

Een natuurlijke maan of natuurlijke satelliet is een hemellichaam dat rond een planeet, dwergplaneet of planetoïde, of eventueel een andere maan, draait.

Per juli 2009 zijn 336 objecten geclassificeerd als manen. 168 daarvan draaien om zes van de planeten. Zes manen draaien om drie van de dwergplaneten, 104 van de 336 zijn planetoïdemanen en 58 zijn manen van transneptunische objecten. Sommige van deze TNO's worden later mogelijk geclassificeerd als dwergplaneet. Nog ongeveer 150 kleine manen bevinden zich in de ringen van Saturnus. Exoplaneten, planeten die om andere sterren draaien, hebben waarschijnlijk ook manen. Er zijn er tot nu toe echter geen waargenomen.

De twee binnenste planeten, Venus en Mercurius, hebben geen manen. De Aarde heeft één maan, die gewoon de Maan wordt genoemd. Mars heeft twee kleine manen: Phobos en Deimos. De gasreuzen hebben allemaal vele manen, waarvan er zes ongeveer even groot zijn als onze maan: De vier Galileïsche manen (Ganymedes, Europa, Io en Callisto), de grootste maan van Saturnus, Titan, en de grootste maan van Neptunus, Triton. lees verder...

[bewerk]

Week 30
Het verschijnen van het sterrenbeeld stier aan de hemel

Een sterrenbeeld is een verzameling sterren die ogenschijnlijk een figuur vormt als men ze door lijnen zou verbinden. De sterren van een sterrenbeeld lijken dichtbij elkaar te staan aan het hemelgewelf in een herkenbare vorm. Sterrenbeelden krijgen de naam die de menselijke fantasie heeft gegeven aan de vorm.

Reeds in de oude tijden herkende men bepaalde patronen aan de nachtelijke hemel waaraan men macht toeschreef. Meestal bevinden zich een of meer heldere sterren in de figuur. De samenstand is in de meeste gevallen slechts een schijnbare: het is vaak zo dat de ene ster veel verder weg staat dan de andere.

In de klassieke oudheid was er een lijst van sterrenbeelden die opgesteld was door Ptolemeus. Veel van de sterrenbeelden die vanaf het noordelijk halfrond te zien zijn hebben nog steeds de namen die hij gebruikte. lees verder...

[bewerk]

Week 31
Ontwikkelingsstadia van het universum.

Oerknal of Big Bang is de populaire benaming van de kosmologische theorie die op basis van de algemene relativiteitstheorie veronderstelt dat 13,7 miljard jaar geleden het heelal ontstond uit een enorm heet punt (ca. 1028°C), met een oneindig grote dichtheid, ofwel een singulariteit. Tegelijkertijd met de oerknal zouden ruimte en tijd zijn ontstaan. De theorie is onder meer gebaseerd op de waarneming van het voortdurend uitdijende heelal, in het bijzonder de roodverschuiving van de spectraallijn en van licht van verre sterrenstelsels, het dopplereffect. De algemene relativiteitstheorie is op dit punt echter nog niet volledig, aangezien het idee van een oneindig grote dichtheid strijdig is met de fundamentele wetten van de natuurkunde.

Grondlegger van de oerknaltheorie is de Leuvense professor Georges Lemaître. De term 'Big Bang' werd voor het eerst door Fred Hoyle in 1950 gebruikt als een sarcastische aanduiding om zijn afkeer van de theorie tot uitdrukking te brengen. Hoyle was zelf voorstander van het concurrerende maar thans verlaten steady statemodel. lees verder...

[bewerk]

Week 32
de dubbelster Eta Andromedae A en Eta Andromedae B

Een dubbelster is een tweetal sterren die om een gemeenschappelijk middelpunt heen bewegen. Een groep van drie of meer sterren wordt vaak ook een dubbelster genoemd, al zou het beter zijn dan te spreken van een meervoudige ster. Van de circa 5000 sterren die men met het blote oog kan waarnemen blijken er zo'n 2000 eigenlijk dubbelsterren of meervoudige sterren te zijn. Men denkt dat globaal geldt dat ongeveer 60% van alle sterren zich in een dubbelster bevindt. De ster die het dichtst bij de Zon staat, Proxima Centauri, maakt deel uit van een 'drievoudige ster', als begeleider van het veel nauwere paar Alpha Centauri, dat met het blote oog kan worden waargenomen.

Visuele dubbelsterren zijn dubbelsterren waarvan de afzonderlijke sterren met het blote oog of in een kijker te onderscheiden zijn. Als de sterren om een gemeenschappelijk zwaartepunt draaien, worden ze fysische of echte dubbelsterren genoemd of ook binaire sterren. lees verder...

[bewerk]

Week 33
Een vulkanische schoorsteen omvat extreme condities voor levende organismen

Bij astrobiologie of exobiologie wordt onderzoek gedaan naar het mogelijk voorkomen van leven op andere hemellichamen dan de Aarde. Het bestudeert het ontstaan van leven in het universum; het zoekt antwoorden op vragen als "waar komt leven vandaan?" en "hoe evolueren elementaire bouwstenen tot een organisme?". De Amerikaanse astronoom Carl Sagan was een van de eerste initiatiefnemers voor de astrobiologie.

Astrobiologie is een vakgebied dat ontstaan is op het grensvlak van diverse disciplines, waaronder de sterrenkunde en biologie, maar ook scheikunde en natuurkunde. Astrobiologie wordt soms echter gezien als speculatieve biologische wetenschap, aangezien het bestaan van leven buiten onze planeet tot op heden niet bewezen is.

Astrobiologen houden zich onder andere bezig met het concretiseren van de fysische voorwaarden waaronder leven kan ontstaan en zich ontwikkelen. Verder wordt in het vakgebied onderzocht op welke hemellichamen aan deze voorwaarden is voldaan en wat het uiterlijk van eventueel leven zou kunnen zijn. Met behulp van computersimulaties kan aan de hand van een kunstmatige planeet nagegaan worden bij welke voorwaarden leven zou kunnen ontstaan. lees verder...

[bewerk]

Week 34
Superclusters en -holtes binnen de 1 miljard lichtjaren van de aarde
Een superholte (Engels: supervoid) is een buitengewoon uitgestrekt gebied in het heelal waar geen (of nagenoeg geen) sterrenstelsels voorkomen. Het gaat om leegtes met diameters van 11 Mpc tot 150 Mpc, omgeven door superclusters en zogenaamde filamenten.

In het begin van de jaren vijftig was nog maar van een honderdtal sterrenstelsels de roodverschuiving en/of afstand bepaald. Pas in de jaren zeventig kon dit grootschaliger aangepakt worden, omdat de sterrenkundigen toen gebruik konden maken van charge-coupled devices (CCD’s). Met deze lichtgevoelige chips konden 25 tot 40 keer zoveel invallende fotonen geregistreerd worden als met een fotografische plaat. Ook de benodigde belichtingstijd werd hiermee sterk ingekort, zodat rond 1990 al van ongeveer 40.000 sterrenstelsels de roodverschuiving was gemeten. Op deze manier kreeg men een steeds beter beeld van de ruimtelijke structuur van het heelal en kon men het bestaan bevestigen van superclusters, maar ook – tot verrassing van de meeste astronomen – van superholtes.

lees verder...

[bewerk]

Week 35

De Andromedanevel (M31) is een sterrenstelsel met een spiraalvormige structuur, in het sterrenbeeld Andromeda. Het stelsel heeft dezelfde vorm als de Melkweg, maar is wel een stuk groter. De afstand wordt geschat tussen 2,4 en 2,9 miljoen lichtjaar, de diameter op ca. 250 000 lichtjaar. De massa wordt geschat op 300 tot 400 miljard zonsmassa's, de totale massa inclusief de halo op 1,2 biljoen zonsmassa's. Vergeleken met de laatste schattingen van de totale massa van ons eigen melkwegstelsel, die 1,9 biljoen zonsmassa's bedraagt, zou dus M31 wat lichter zijn, en veel minder dicht. Samen met het Melkwegstelsel en een aantal kleinere sterrenstelsels vormt het de Lokale Groep.

De opbouw is als bij de Melkweg: in de spiraalarm vinden we lichtende nevels en stofwolken. De sterbevolking is die van groep I en vormt met de gasmassa's de spiralen en geeft 90 % van het licht van het hele stelsel. Zelfs op de foto's van de Haletelescoop zijn alleen de reuzensterren te onderscheiden. Door verschillende foto's onderling te vergelijken vindt men veranderlijke sterren, onder andere de Cepheïden. lees verder...

[bewerk]

Week 36
Links is de begeleidende ster en rechts de accretieschijf met in het midden het compacte object.

In de sterrenkunde wordt onderscheid gemaakt tussen millisecondepulsars en gewone pulsars. Gewone pulsars zoals de pulsar in de krabnevel hebben een pulsperiode in de orde van een seconde. Millisecondepulars hebben, zoals de naam al doet vermoeden, een pulsperiode in de orde van een milliseconde.

De reden dat millisecondepulsars veel sneller roteren is, dat ze zich bevinden in een dubbelstersysteem, met name in een röntgendubbelstersysteem. In een röntgenbubbelstersysteem bevindt zich een compact object, zoals een neutronenster, een witte dwerg of een zwart gat en een begeleidende ster. Beide sterren draaien om een gemeenschappelijk zwaartepunt. In deze systemen stroomt er stermaterie van de begeleidende ster naar het compacte object. Omdat beide objecten zowel om het zwaartepunt roteren als om hun eigen as, valt de materie niet direct op het compacte object, maar spiraliseert het naar het compacte object toe. Dit leidt tot het vormen van een zogeheten accretieschijf. lees verder...

[bewerk]

Week 37

De Kuipergordel is een gordel van vele miljarden komeetachtige, uit rots en ijs bestaande objecten, voorbij de baan van de achtste planeet van ons zonnestelsel, Neptunus. De gordel bevindt zich op 30 AE tot 50 AE afstand van de zon.

Het bestaan van de Kuipergordel werd in 1951 gesuggereerd door de Nederlands-Amerikaanse astronoom Gerard Kuiper. In 1950 had Jan Oort de theorie geponeerd dat zich op een afstand van 100.000 AE (1 AE is ca. 150 miljoen km.) van de zon een sfeer moet bevinden van waaruit kometen op ons zonnestelsel afkomen. Dat gebied wordt de Oortwolk genoemd. Kuiper meende dat er op relatief korte afstand eveneens zo'n gordel moest zijn. lees verder...

[bewerk]

Week 38
Het wolkendek van de planeet Venus

De atmosfeer is in de astronomie het totaal van de omhullende gassen die zich om een vast hemellichaam bevinden. De atmosfeer van de aarde wordt ook wel aardatmosfeer of dampkring genoemd. Ook alle andere planeten in ons zonnestelsel hebben een atmosfeer.

De gassen worden aangetrokken door het zwaartekrachtsveld van het lichaam, en worden zo vastgehouden. De lichtere gassen, zoals waterstof kunnen een snelheidsverdeling hebben die ten dele groter is dan de ontsnappingssnelheid; zulke gassen zullen dan langzaam verdwijnen uit de atmosfeer. lees verder...

[bewerk]

Week 39
De relatieve grootte van de planeten Uranus (linksachter), Neptunus (rechtsachter), Aarde (linksvoor) en Venus (rechtsvoor) uit ons zonnestelsel en de ster Sirius B (midden).

Een planeet is een hemellichaam dat volgens de definitie voldoet aan drie voorwaarden. Een planeet:

  1. bevindt zich in een baan rond een ster;
  2. heeft genoeg massa om met zijn eigen zwaartekracht de interne krachten van zijn eigen lichaam te overwinnen zodat daarmee een hydrostatisch evenwicht bewerkstelligd wordt (met andere woorden gedraagt zich als een vloeistof en is daardoor nagenoeg rond);
  3. heeft de omgeving van haar baan schoongeveegd van andere objecten.

Op de IAU-conferentie van augustus 2006 werd bovenstaande definitie aangenomen om hemellichamen binnen ons zonnestelsel te classificeren. Hierdoor verloor Pluto de status van planeet. Als wel aan voorwaarde 1 en 2 wordt voldaan, maar niet aan voorwaarde 3, wordt het betreffende hemellichaam een dwergplaneet genoemd; voorbeelden zijn Pluto, Ceres en Eris. lees verder...

[bewerk]

Week 40
Artist impression van een accretieschijf bij een zwart gat

Een accretieschijf is een schijf rond een hemellichaam waarin gas en stof uit de omgeving zich ophoopt. Omdat deze materie vrijwel altijd impulsmoment bezit, zal het – voordat het op een zwart gat, een neutronenster of een witte dwerg valt – zich eerst verzamelen in een platte, snel roterende schijf eromheen. De materie in de binnenste delen van deze schijf wordt verhit tot miljoenen kelvin en kan daarbij röntgenstraling uitzenden.

Accretieschijven zijn ook waargenomen in röntgendubbelsterren, waar gas van een gewone ster overstroomt naar de compacte begeleider. lees verder...

[bewerk]

Week 41
Interstellair medium (ISM) is de term die gebruikt wordt om alle materie (interstellaire materie, ook afgekort als ISM) en energie (interstellair stralingsveld), die zich tussen de sterren in een sterrenstelsel bevindt, aan te duiden. Voor materie en straling buiten sterrenstelsels wordt de term intergalactisch medium gebruikt. De chemische samenstelling en fysische eigenschappen (temperatuur, dichtheid en dynamica) van het ISM spelen een cruciale rol in de astrofysica: sterren worden gevormd uit het ISM (zie stervorming), en sommige sterren geven aan het einde van hun levensduur via supernova-explosies materiaal terug aan het ISM. In observationele astronomie is het ISM van belang omdat het invloed heeft op de energie afkomstig van sterren (in de vorm van fotonen) die waarnemers op de aarde kan bereiken.

In onderstaande tabel worden van koud naar heet de fasen opgesomd die in het ISM voorkomen. Behalve de temperatuur wordt voor elke component ook de dichtheid en het fractioneel volume (het gedeelte van het totale volume van een wolk dat daadwerkelijk bezet wordt door deeltjes) gegeven. lees verder...

[bewerk]

Week 42
De kosmologische constante wordt binnen de kwantumtheorie gezien als de energie-inhoud van het vacuüm. Oorspronkelijk was het een correctiefactor, die aanvankelijk door Albert Einstein aan de algemene relativiteitstheorie werd toegevoegd, maar later verworpen. Tegenwoordig echter is de kosmologische constante in diverse heelalmodellen weer zeer actueel. Het symbool dat hiervoor in formules doorgaans wordt gebruikt is de Griekse letter lambda: Λ

Toen Einstein de algemene relativiteitstheorie opstelde, stelde hij vast dat het resulterende systeem geen statische oplossing had. Zet een aantal massa's bij elkaar, en ze zullen onherroepelijk elkaar aantrekken. Omdat men toen geloofde dat het heelal wel statisch was, voegde hij een extra kosmologische constante toe, die de ruimte uit zichzelf de mogelijkheid gaf uit te dijen of in te krimpen. Als deze constante de juiste waarde had, kon hij precies de ineenstorting van het heelal tegengaan. lees verder...

[bewerk]

Week 43
Artistiek concept van een planetenstelsel.

Een planetenstelsel, foutief planetair systeem, is een verzameling van hemellichamen met minstens twee planeten die door de zwaartekracht van een centrale (al dan niet meervoudige) ster bijeen wordt gehouden. Planetenstelsels worden vernoemd naar deze centrale sterren, hoewel de sterren zelf geen planeten zijn. Zo is bijvoorbeeld het zonnestelsel met 8 planeten naar de Zon vernoemd, en het Gliese 876-stelsel vernoemd naar Gliese 876, rond welke ster 3 planeten cirkelen.

Ons zonnestelsel was het enige bekende planetenstelsel tot in 1992 het bestaan van twee exoplaneten werd bewezen rond de pulsar PSR B1257+12 (namelijk PSR B1257+12A en PSR B1257+12B). Het Upsilon Andromedae-stelsel was in 1999 het eerst ontdekte planetenstelsel rond een hoofdreeksster en dubbelster: 3 planeten (inmiddels 4) bleken in een baan rond Upsilon Andromedae A te zweven. lees verder...

[bewerk]

Week 44
Planemo Cha-110913-773444

Een planemo (planetary mass object) is een verzamelterm die gebruikt wordt om hemellichamen aan te duiden met een massa zoals die van een planeet. Het gaat om objecten die enerzijds groter zijn dan de planetoïden met een onregelmatige vorm, maar anderzijds nooit massief genoeg waren om tot kernfusie te komen. Bruine dwergen worden dan ook niet met deze definitie gevat. Planeten en dwergplaneten zijn dan planemo’s die rond een ster draaien. De term "planemo" is niet officieel vastgelegd door de Internationale Astronomische Unie, maar wordt gaandeweg wel meer gebruikt.

In de aanloop naar de discussie over de betekenis van de term “planeet” - uiteindelijk pas beslecht in augustus 2006 - stelde Gibor Basri, astronomieprofessor aan de Universiteit van Californië in Berkeley in november 2003 de volgende termen voor :

  • fusor : een hemellichaam dat in de loop van zijn levensduur tot kernfusie komt. Daar horen dus ook de bruine dwergen bij.
  • planemo : een bolvormige niet-fusor
  • planeet : een planemo die rond een fusor draait

lees verder...

[bewerk]

Week 45
Alpha-Monocerotidenzwerm in 1995

Meteorenzwermen, meteorenstormen of sterrenregens zijn zwermen van meteoren, vaak afkomstig van stof en gruis achtergelaten door kometen. Wanneer een komeet in de buurt van de zon komt, gaat het ijs verdampen en via geisers door de korst van de komeet breken. Het stof dat hierbij vrijkomt, kan later een meteorenzwerm veroorzaken.

Deeltjes afkomstig van een zelfde komeet volgen alle ongeveer dezelfde baan. Wanneer de aarde de baan van zo'n zwerm stofdeeltjes kruist, wordt onze planeet getroffen door een "bombardement" van stofdeeltjes, zodat er meer meteoren dan normaal zichtbaar zijn. Op dat moment zeggen we dat een meteorenzwerm actief is. Bekende meteorenzwermen zijn onder meer de Perseïden, Leoniden, Geminiden, Draconiden en Quadrantiden.

Interessant bij een meteorenzwerm is dat alle deeltjes uit dezelfde richting komen. Door het perspectiefeffect lijkt dan alsof de trajecten van de veroorzaakte meteoren, bij achterwaartse verlenging, uit een zelfde punt lijken te komen (net zoals de sporen van een lange, rechte spoorweg). lees verder...

[bewerk]

Week 46
Buitenaards leven is leven waarvan de oorsprong buiten de Aarde ligt. Het is het studieobject van de astrobiologie, maar het bestaan ervan blijft hypothetisch, aangezien er tot nu toe geen enkel algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs voor werd gevonden.

Over de mogelijkheid van buitenaards leven lopen de meningen sterk uiteen. Sommige astronomen schatten de kans hoog in. Deze kans hangt samen met het aantal planeten in het heelal. Het aantal sterrenstelsels loopt in de miljarden en elk sterrenstelsel bestaat zelf uit miljarden sterren. Inmiddels is aangetoond dat het niet uitzonderlijk is dat een ster planeten heeft (zie exoplaneet). Het is daarom aannemelijk dat het getal aan planeten in de biljoenen kan lopen.

Afhankelijk van de vraag wat de juiste omstandigheden zijn om leven mogelijk te maken, bijvoorbeeld de aanwezigheid van water, zal het aantal planeten met leven variëren van één, de Aarde zelf, tot mogelijk honderden miljoenen. lees verder...

[bewerk]

Week 47
Groottes van de eerste tien planetoïden (op nummer) vergeleken met de diameter van de Maan.

Planetoïden, ook wel asteroïden, kleine planeten of mindere planeten genoemd, zijn stukken materie in ons zonnestelsel die zich evenals planeten in een baan om de zon bewegen. Er zijn er inmiddels ruim 300 000 bekend. Verreweg de meeste hebben banen tussen de planeten Mars en Jupiter. De grootste zijn bijna 1000 km groot, maar de overgrote meerderheid is zo klein als stof. Die laatsten zijn met een telescoop niet waarneembaar, maar ze komen veelvuldig als vallende sterren op aarde. Het materiaal schijnt vaak steenachtig te zijn, maar soms is het ijzer- of nikkelhoudend en op grote afstand van de zon zijn er ook ijsplanetoïden. lees verder...

[bewerk]

Week 48
De Lokale Groep is de verzamelnaam voor de groep van sterrenstelsels waartoe ook onze eigen Melkweg behoort. In totaal bevat de Lokale Groep meer dan 40 sterrenstelsels; de diameter is ongeveer 10 miljoen lichtjaar.

Tot de Lokale Groep behoren twee grotere spiraalvormige sterrenstelsels, namelijk onze eigen Melkweg en de Andromedanevel, die elk met een aantal kleinere sterrenstelsels een eigen subgroep in het systeem uitmaken. Het op twee na grootste sterrenstelsel, de Driehoeknevel, vormt mogelijk een eigen subgroep, maar is waarschijnlijk toch een begeleider van de Andromedanevel.

Onze naaste buurstelsels zijn het pas in 2003 ontdekte Canis Major-dwergstelsel, de Sagittariusdwerg (ontdekt in 1994) en twee 'satellietstelsels' van onze Melkweg, de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk. Deze hebben een wolkachtige structuur en zien er dus anders uit dan ons eigen stelsel met zijn spiraalarmen. lees verder...

[bewerk]

Week 49
Pulsar met draai-as, magnetosfeer en elektromagnetische straalstromen

Een pulsar in de astronomie is een snel ronddraaiende neutronenster die elektromagnetische straling uitzendt. Deze straling wordt op de aarde waargenomen in de vorm van snelle pulsen. De naam stond origineel voor pulserende radiobron (pulsating radio-source). Pulsars behoren tot dezelfde soort hemellichamen als magnetars; het belangrijkste verschil is de sterkte van het magnetisch veld.

De eerst bekende pulsar, ontdekt in augustus 1967 door studente Jocelyn Bell en haar mentor Antony Hewish, had een pulstijd van 1,3 seconden.` Zij sloten uit dat het signaal van de aarde afkomstig was omdat het niet terugkwam na een periode van precies 24 uur, maar na een siderische dag. lees verder...

[bewerk]

Week 50
Kattenoognevel

Een planetaire nevel is een de uitdijende gasschil in de ruimte geproduceerd door bepaalde types sterren aan het eind van hun leven. Het is een emissienevel. De naam planetaire nevel werd aan deze objekten gegeven in de 18e eeuw toen ze ontdekt werden. Hun vorm lijkt op die van de grote planeten wanneer ze met een kleine teleskoop waargenomen worden, maar ze zijn verder niet gerelateerd aan planeten zoals die in ons zonnestelsel bestaan. Vergeleken met een levensduur van een typische ster van enkele miljarden jaren is de levensduur van een planetaire nevel, enkele tienduizenden jaren, klein.

Een planetaire nevel is erg helder, vooral op een golflengte van 500,7 nanometer, waar dubbel geïoniseerde zuurstofatomen een min of meer groene gloed veroorzaken.

Een planetaire nevel ontstaat als een ster tijdens haar laatste levensfase (als de ster rode reus is) een veelkleurige gasnevel uitstoot door middel van sterke pulsaties en een sterke sterrenwind. Hij is zo helder dat we hem zelfs in behoorlijk verre sterrenstelsels nog kunnen onderscheiden, waar waarnemingen onder andere gebruikt kunnen worden om hun chemische samenstelling te bepalen. lees verder...

[bewerk]

Week 51
Een planetoïdenfamilie (of Hirayamafamilie) is een groep planetoïden met banen die sterk op elkaar lijken. In sommige gevallen komen de banen zo sterk overeen (met name de gemiddelde afstand tot de zon, de baanexcentriciteit en de baanhelling), dat de leden van die familie de restanten moeten zijn van een betrekkelijk recent in stukken gebroken 'moeder'-planetoïde. Omdat planetoïden zeer poreus kunnen zijn en een tamelijk groot risico hebben op onderlinge botsingen, lijkt dat een realistisch scenario. Het wordt ondersteund door het feit dat de leden van één familie vaak soortgelijke spectra hebben, en dus kennelijk uit hetzelfde materiaal zijn opgebouwd.

lees verder...

[bewerk]

Week 52

De maan is de enige natuurlijke maan van de aarde en wordt soms aangeduid met haar Latijnse naam Luna. Er zweven ook enkele andere minimaantjes in hoefijzervormige banen rond de aarde waarvan Cruithne de meeste aanspraak maakt om als echte maan gezien te worden.

De meeste manen in het zonnestelsel zijn erg klein, maar er zijn een aantal grote, planeetachtige manen. Onze maan hoort daar ook bij. Hoewel er manen zijn die nog groter zijn dan onze maan, worden de aarde en de maan wel als dubbelplaneet aangeduid. Dit omdat de maan in vergelijking met de aarde erg groot is: de massa van de maan is 1/81 van die van de aarde. Het gemeenschappelijk zwaartepunt waar aarde en maan omheen draaien ligt echter nog binnen de aarde. Alleen bij de dwergplaneet Pluto en zijn maan Charon is de maan naar verhouding nóg groter, namelijk 1/8 van de planeetmassa en ligt het gemeenschappelijk zwaartepunt ook daadwerkelijk buiten Pluto.

lees verder...

[bewerk]

Week 53
Close-up van een zonnevlek in ultraviolet licht, gefotografeerd door de ruimtesonde TRACE.
Close-up van een zonnevlek in ultraviolet licht, gefotografeerd door de ruimtesonde TRACE.

Zonnevlekken zijn relatief donkere vlekken op het oppervlak van de zon. Het oppervlak van de zon vertoont geregeld donkere vlekken. De zonnevlekken hangen samen met koelere plekken op de zon. Hun aantal is een maat voor de activiteit van de zon: hoe meer er te zien zijn, hoe actiever de zon. Een actieve zon produceert korte explosies van energie waarbij geladen deeltjes vrijkomen. Als die deeltjes de aardse atmosfeer binnendringen kunnen ze poollicht veroorzaken. De kans op poollicht is het grootst in jaren met veel zonne-activiteit. Gemiddeld om de elf jaar maakt de zon zo'n "actieve" periode door, de laatst "actieve" periode was in 2003.

Lees verder...

[bewerk]