Gebruiker:Benedict Wydooghe/backup

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Backup

Een buitensporige kapitalistische honger veroorzaakte de globaliserende crisis en houdt haar veroorzakers buiten schot. Die crisis treft armen, of zij nu in het Noorden of het Zuiden wonen. Katrina toverde New Orleans om tot Saramago’s stad der blinden. De National Guard was nodig om de massa in te tomen. Zo’n ordemacht van 65.000 man is er niet in Afrika, en maakt het verband tussen armoede en geweld prominenter. Op 5 september 1909 loopt het Duitse schip, de Eduard Bohlen in een dikke mist vast op een zandbank voor de Namibische kust. De wereldkaarten van toen kleuren het gebied in als Duits Zuid West-Afrika. Tegenwoordig fotograferen toeristen het scheepsgeraamte als een attractie. Het ligt intussen niet langer voor de kust, maar in de woestijn. De klimaatcrisis deed zijn werk. Wat je weinig leest is hoe de inheemse bevolking zich in 1909 tegen de schipbreukelingen verzette en hoe generaal Lothar von Trotha er met een genocide op reageerde. Von Trothar liet de bevolking sterven van dorst, organiseerde concentratiekampen en een slavenverkoop. Harald Welzer ziet in dit verhaal de blauwdruk voor de toekomst. Het scheepswrak symboliseert dat de klimaatsverandering behalve een milieuprobleem een zaak is van rechtvaardigheid.

Het manifest van de angst is een tekst van Stefaan Pleysier en Benedict Wydooghe met als ondertitel Spoken van geweld, veiligheid & risico, controle en technologie?! De auteurs schreven het naar aanleiding van de vijfde verjaardag van de opleiding tot Bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid aan de sociale school Ipsoc in Kortrijk. De tekst werd gepubliceerd in mei 2010 en wordt als cursustekst gebruikt bij het vak 'Historische benaderingen van de maatschappelijke veiligheid'.

© 2010, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen, Expertisecentra E-Cultuur & Nieuwe Geletterdheid en Maatschappelijke Veiligheid - ISBN 9789081561006

Inleiding[bewerken | brontekst bewerken]

Manifest (o.; -en) [<Fr. manifeste], 1 openbare bekendmaking
van een partij, een politiek persoon enz. Tot verklaring of
verdediging van haar of zijn handelingen en opvattingen:
een manifest uitvaardigen; het Communistisch Manifest (1848, met
de slotwoorden: ‘proletariërs aller landen, verenigt u’).
A fisherman mural by Regents Canal, Camden, Londen door Banksy.

It seemed the world was divided into good and bad people. The good ones slept better... while the bad ones seemed to enjoy the waking hours much more.

Negen stellingen om te beginnen[bewerken | brontekst bewerken]

  1. Spoken dwalen door het Westen. 1. Het spook van het geweld (Achterhuis). 2. Het spook van het risico (Beck). 3. Het spook van de onveiligheid (Garland) 4. Het spook van de controle (Deleuze), 5. Het spook van de technologie (Castells), 6. het spook van de voorzorg (Pieterman).
  2. Als je spoken kan beheersen als tongen, is elke regeerder veilig.
  3. Wat doen we tegen spoken? Tot voor kort volstond een andere krant. Die negatie is tegenwoordig onmogelijk.
  4. Sommigen maken zich drukker over spoken dan anderen. Kapstoksamenlevingen jagen op spoken. Heeft het zin om spoken te verjagen? Spoken herkennen en erkennen als a fact of life is de enige realistische strategie.
  5. Spoken zijn het modewoord van het laatste decennium van de twintigste eeuw en het eerste decennium van de eenentwinitigste eeuw.
  6. Phantom risks -spookrisico's- zijn risico's waarvan het niet duidelijk is hoe vaak ze opduiken en wat hun impakt is.
  7. Voorzorg (onzekere schade in een verre toekomst) is preventie (calculeerbare risico's op korte termijn) in het kwadreet.
  8. Angst voor spoken en morele overpeinzingen zijn geduchte raadgevers, in tegenstelling tot betrouwbare informatie.
  9. De laatmoderne risicomaatschappij beseft dat de moderne orde- en welzijnsproductie faalt. Het spookdiscours vertaalt welzijn in veiligheid.

Bang? Wie? Ikke?[bewerken | brontekst bewerken]

Een foto die weinig uitleg nodig heeft. Of misschien wel heel erg veel.

KORTRIJK Zomer 2004, de nadagen van nine eleven. Een pril korps docenten treft de laatste voorbereidingen om met een nieuwe opleiding in het sociaal agogisch werk te starten. De naam van de opleiding? Bachelor in de Maatschappelijke veiligheid. Net in die vakantiemaand publiceert Knack een artikel die de atmosfeer van die dagen schetst. Lees even mee.

“Acht uur ’s avonds. In uiterste concentratie fietsen twee kleuters rond het binnenplein. Helm veilig op het hoofd, ogen op de volgende bocht gericht. Het hek zwaait open, een auto rijdt traag binnen. Het hek sluit automatisch en de meisjes zetten hun koers verder. Op de hoofdweg staat een paar verdwaalde toeristen hen aan te gapen. In hun blik één vraag: wát is dit? Een commune? Een reservaat? Een schuilplaats voor bange blanken?” Als de bewoners de onbekenden zien, vragen ze zich af: ‘wie zijn dit?’ ‘Ken ik hen?’ ‘Wat zoeken ze hier?’ Niet dat ze zichzelf achterdochtig vinden… Achter een schone gevel steekt vaak een hoop rotzooi.

Knack, 28 juli 2004.

We bevinden ons op een woonerf dat verdacht goed lijkt op een Amerikaanse gated community, met een onberispelijk gazon, keurige en passende voorgevels, een schoongeveegde stoep en een kasteelpoort die de entree vergrendelt. Het beeld is veelzeggend en spreekt niet meer tot de fantasie.

Paradigmablind[bewerken | brontekst bewerken]

Pieter Paul Rubens schildert omstreeks 1611 Juno die de ogen van Argus in de staart van de pauw plaatst. Argus Panoptes was een reus uit de Griekse mythologie die over zijn lichaam honderd ogen had en waarvan er nooit meer dan twee tegelijk sliepen. Het Griekse 'pan' betekent 'alles' en 'optes' is 'ziend'. Toen Zeus zijn oog op Io liet vallen, veranderde hij haar in een koe zodat zijn vrouw Hera niets zou merken. Hera vertrouwde het niet en gaf Argus de opdracht Io "in het oog" te houden. Hermes doodde Argus (in opdracht van Zeus, om Io te bevrijden) nadat Hermes hem door zijn fluit liet inslapen. Hera plaatste later als eerbetoon zijn honderd ogen op de staart van het haar toegewijde dier en wiens waakzaamheid spreekwoordelijk is. De uitdrukking "iets met argusogen gadeslaan" wil zeggen dat men waakzaam en met enig wantrouwen naar kijkt.


De foto is de Murder scene of Sharon Tate with her friend at 10050 Cielo Drive, op 9 ago 1969. Een bizarre geest deponeerde het document aan de Wikicommons. Tate was een actrice en huwde Roman Polański. Ze werd vermoord door de Charles Manson.]]

In de toekomst zullen historici schrijven dat de mens rond de millenniumwissel in de ban is van veiligheid, criminaliteit en terrorisme. De obsessie is zo groot dat er sprake is van een nieuw paradigma, stellen Hans Achterhuis en Hans Boutelier. Tot 1989 staat de veiligheidszorg in het teken van de supranationale koude oorlogsretoriek. Na de sloop van de Berlijnse muur stapelt de nationale en internationale conflictstof zich op en verschuift het veiligheidsthema van een exclusieve overheidstaak naar een gedeelde verantwoordelijkheid van private en publieke partners, van overheden en mensen. Niettemin leidt deze ‘governance’ vaak tot een ‘governance-trough-fear’, een angstpolitiek jagend op zelf gecreëerde spoken. Objectief gezien is er in deze periode geen daling van de veiligheid vast te stellen. In de beleving wel. En dat heeft reële consequenties. Om het Thomas-theorema te vermijden, blijft het sociaal agogisch werk angstig stil.

Sociaal werkers en sociale academies zien de opmars van het Vlaams Blok met lede ogen tegemoet en verbinden veiligheid met rechtse retoriek. Na zwarte zondag (november 1991) heroriënteert de overheid in Vlaanderen haar beleid. De veiligheids- en samenlevingscontracten met steden en gemeenten in 1992, de politiehervorming in 1998 en de paarse initiatieven sinds 1999 genereren veiligheidsberoepen die het welzijnswerk met argusogen bekijkt. Eigenaardig genoeg, want historisch gezien vindt het sociaal agogisch werk haar legitimering in de angst voor de onveiligheid.[1]

Sinds de komst van de verzorgingsstaat bleven de wortels van het welzijnswerk buiten het eigen blikveld. Althans, toch tot begin jaren tachtig, tot Hans Achterhuis de knuppel in het welzijnshoenderhok gooit, door te stelllen dat de professionalisering van de hulpverlening zich baseert op kapitalistische principes: op de markt van welzijn en geluk wordt niet alleen flink geld verdiend, maar scheppen de verkopers op deze markt steeds nieuwe behoeften.[2]

De inbedding van de opleiding maatschappelijke veiligheid in een sociaal-agogisch departement heeft vier doelen die een focale oplossing vermijden. Focale oplossingen richten zich op één probleem (focus) zonde rekening te houden met het domino-effect dat zij veroorzaken. 1. Het buffert de te voortvarende neo-liberale veiligheidsrethoriek ten voordele van een sociaal-agogische kijk op veiligheidsproblemen. 2. Studenten die in de verschillende sociaal-agogische opleidingen vandaag college volgen, werken morgen op het terrein als partner samen aan dezelfde case. 3. De opleiding koppelt het thema los van een uitsluitend technische en vaak reactieve tot repressieve invalshoek en nestelt het zich (terug) in een bredere benadering. 4. De opleiding voorkomt een polarisering van welzijn en veiligheid, van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Het zoeken naar antwoorden op veiligheidsproblemen vertrekt vanuit een welzijnsbevorderende optiek. De oplossingen hebben het welzijn en de leefbaarheid van alle betrokkenen voor ogen.

Een verjaardagsfeestje[bewerken | brontekst bewerken]

De opleiding Bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid en het gelijknamige Expertisecentrum vieren in september 2009 hun eerste lustrum. Samen komen ze op een leeftijd die tot zelfreflectie en toekomstvisie noopt. Daarom trakteren zij zichzelf en iedereen die erbij wil zijn op een manifest dat het traditionele of clichématige veiligheidsdenken openbreekt. Uiteraard is de titel Het manifest van de angst provocerend sloganesk en de inhoud opschepperig medioker. Het manifest is door zijn gelaagdheid speels en licht, zet aan tot discussie en provocatie en is daarom hét instrument om debat te openen, veeleer dan het toe te dekken. Het is de antipode van het serieuze en ontoegankelijke, het zware en conventionele veiligheidsdiscours, wars van alle intellectualisme. Dat zal duidelijk zijn. De geschiedenisles of de idee dat er uit het verleden te leren valt, camoufleert de chaos, de wanorde en de onregelmatigheden die de geschiedenis zelf kenmerken. Het onderwijs verandert geschiedenis in een eindeloze ketting met feiten als edelstenen, die zoals Walter Benjamin cynisch opmerkt, zich laat lezen als een Paternoster en de schrik voor het heden bezweert.[3] Het manifest heeft oog voor evolutie, het multidisciplinaire, het vergelijkende en hoedt zich voor het onveranderlijke en de oogkleppen. Dit manifest - dat dient als geschiedeniscursus in de opleiding Bachelor in de maatschappelijke veiligheid - is het resultaat van tien jaar historisch, sociologisch en criminologisch denken over veiligheid en onveiligheid. Het document leidt hier op Wikipedia een digitaal leven met als voordeel de hypermogelijkheid. Links navigeren de student of de lezer naar extra uitleg over begrippen, definities, jaartallen en personages. Net zoals de geschiedenis van de mensheid komt het manifest traag op gang. We nemen uitgebreid de tijd om de dingen in al hun prilheid uit te leggen. De lezer weze gewaarschuwd. Wie het manifest in één ruk leest merkt dat het tempo steeds sneller en strakker wordt. Wie de tekst op het einde even gemoedelijk leest als in het begin, raakt het Noorden kwijt. En dat is precies wat gebeurt in deze maatschappij anno 2010.

Thomas Hobbes 5 april 1588 – Derbyshire, 4 december 1679, was een Engels filosoof. Hij leefde ten tijde van de Engelse Burgeroorlog die hem beïnvloedde.
EVOLUÏTIEF

Geen gevoel kan zo veel verschijningsvormen aannemen als angst. Angst vermomt zich in individuele of collectieve pijn, stoornissen, beperkingen of vermijdingsgedrag.[4] Angst is zo oud als de mens. ‘Fear and I were twins’ schrijft Thomas Hobbes die niet houdt van alleen slapen. Hij wijt zijn alomtegenwoordige angst aan zijn moeders barensweeën die beginnen als de Spaanse Armada de Engelse kust nadert. We schrijven 5 april 1588. Inhoudelijk toont het manifest eerst en vooral dat veiligheid geen statisch maar een evoluerend of dynamisch gegeven is. Wat wordt nu als (on)veilig beschouwd? Wie houdt zich bezig met veiligheid en wie definieert het begrip…? De vragen krijgen in de loop der tijd andere en vaak ideologische antwoorden. Wat gisteren veilig is, is het vandaag niet. In een veranderende samenleving valt het op dat oude recepten niet meer voldoen en dat de huidige oplossingen morgen niet meer gelden. Het helder analyseren van het al dan niet vermeende veiligheidsprobleem is cruciaal voor een bachelor in de maatschappelijke veiligheid.

MULTIDISCIPLINAIR

Ten tweede maakt het manifest duidelijk dat veiligheid geen geïsoleerd begrip is. Veiligheid staat in wisselwerking met het sociale, het economische, het politieke en het culturele. Vandaar een poging om maatschappelijke veiligheid als relationeel begrip bekijken.

  1. Criminologen tonen interesse voor de geschiedenis van de criminaliteit, politiegeschiedenis, de strafrechtspleging en de instellingen voor bejegening en controle van delinquenten.
  2. Politiek gezien is veiligheid een heet thema.
  3. Sociaal gezien heeft welzijn altijd met veiligheid te maken.
  4. Verder is veiligheid een culturele constructie en een economische realiteit.
  5. Tenslotte krijgt veiligheid doorheen de tijd andere benamingen, andere vlaggen dekken de lading.
COMPARATIEF

Ten derde toont het manifest dat (on)veiligheid zich op verschillende niveau’s manifesteert. Het microniveau is dat van de individuen, op het mezoniveau zijn er de kleine sociologische eenheden zoals het gezin, de school, de werkvloer of de derde plek zoals de jeugdbeweging of de sportclub. Op het macroniveau zijn er soevereine staten met hun externe en interne veiligheidvraagstukken. Tussen deze niveau’ s en binnen deze niveau’s kunnen belangenconflicten heersen.

  • Kleine sociologische eenheden beschermen zich tegen zichzelf: (veiligheid op de werkvloer), tegen andere eenheden (bedrijfsspionage) en tegen individuen (diefstal).
Bij de toebedeling van de gaven, de overlevingsinstincten en verdedigingsmiddelen door de Griekse goden was de mens er bekaaid afgekomen. Prometheus stal het vuur bij de Olympische goden en schonk het aan de mensen, die ermee metaal bewerkten en een technische beschaving te ontwikkelen. Prometheus wordt geassocieerd met techniek. Hij wordt voorgesteld als een leraar en uitvinder, die de mensen respect bijbrengt en hen vooruit leert zien: zijn naam is 'de vooruitdenkende'. Prometheus werd door Zeus, de oppergod, gestraft. De nemesis of de 'wrekende gerechtigheid' kluisterde hem aan de berg Kaukasus waar een adelaar elke dag zijn lever opat. Elke nacht groeide de lever weer aan. De nemesis had voor eeuwig moeten duren maar Herakles bevrijdde hem tijdens zijn 11e werk. De vuurdomesticatie kent een lange voorgeschiedenis: 1. fysiek is het het rechtop lopen een voorwaarde, want men moest zijn handen vrij hebben op het vuur te dragen, 2. mentaal was het vermogen om vooruit te denken van belang zodat er altijd brandstof was en 3. sociaal gezien bracht het vuur mensen samen en en het bracht een leerproces op gang.[5]

De wereld een tovertuin[bewerken | brontekst bewerken]

En vuur is een toverstokje[bewerken | brontekst bewerken]

Ik weet zeker dat ze me kippen leerde slachten of me opdroeg het lijk van het meisje te helpen wassen om me erop te wijzen dat een mens niet eeuwig aan de poort van de eindeloosheid en haar stralende panorama’s kan blijven dralen.

— Terugblik op een kindertijd 1914.[6]

Achttien zijn ze. Een aula vol, ergens begin oktober. Onwennig, net als het weer. “Wie in deze klas kan een kip slachten?” “Een konijn vellen?” “Wie zag dode mensen?” “Lijken?” “Kadavers?” “Wie maakte ooit een geboorte mee?” Bij de vragen waarmee hij de les opent, laat hij de studenten handen opsteken. Ze vinden de vragen even fascinerend als schokkend en raken er even het noorden bij kwijt. De eenentwintig-eeuwse rationele Westerling die ongeveer één derde van zijn leven op schoolbanken plaatsneemt en studeert onder kunstlicht, via internet en satellietbeelden op pc-schermen, logische verklaringen gebruikt, sociologische modellen en fysische wetten bestudeert in een globaliserende airco- en netwerkomgeving, heeft weinig benul hoe het leven is in de oude, agrarische wereld, die drijft op het ritme van dagen en nachten, weken, maanden en seizoenen, een wereld waar de natuurelementen zowel een kansen als een bedreigingen zijn.

Vergeet de Bright lights, big city en de Donald Fagen-(j)achtige matrixwereld van het lesrooster, het uurrooster, het arbeidsschema, de vertrek- en aankomsttijden van treinen en metro’s en probeer deze historische inleefoefening. En keer terug naar een wereld waarin de vuurvaardige, taalgebruikende, vooruit denkende en samenwerkende mens zich onderscheidt van zijn naasten, de dieren die overleven op drie elementen: water, lucht en aarde. Als die eeuwenoude soortgenoten het vierde element leren beheersen, komt de evolutie op kruissnelheid: de voedselbereiding, het ontginnen van gronden, dieren op afstand houden… behalve de toegenomen veiligheid creëert de vuurdomesticatie het sociale en het culturele leven. Vuur brengt mensen bij elkaar en is aldus sociaal. Het zet mensen aan om de vuurvaardigheid door te gegeven. En dat is cultuur. Bij de jacht op Mammoeten en Holenberen gebruikt hij werpwapens, verplaatst hij vuur, leeft hij in groep, hij denkt vooruit en communiceert.

Hier, in dit vroege paleolithicum is de jager-verzamelaar een meesterlijk roofdier die het biologisch evenwicht in zijn omgeving niet verstoort. Geleidelijk aan verandert dat tot de mens diepgaand de omgeving beheerst. De toenemende beheersing van het vuur en de technologie, en de beheersing van de planten- en dierenwereld, verhoogt de menselijke afhankelijkheid en kwetsbaarheid. Die kwetsbaarheid zal hij angstvallig verborgen houden, want de vuur- en dierafhankelijkheid zijn de achillespees van de (huidige) samenleving.[7]

In 1798 publiceerde Thomas Malthus zijn Essay over het Principe van Bevolking waarin hij de demografische transitie beschrijft en voorspelde dat de bevolkingsgroei de voedseltoelevering zou overtreffen. Hij baseerde zich op het idee dat de bevolking meetkundig stijgt (2x2x2x2) terwijl de voedselproductie rekenkundig (2+2+2+2) groeit in dezelfde tijdspanne. De daling van de hoeveelheid voedsel per persoon leidt tot een catastrofe. Volgens Malthus kan zelfbedwang, contraceptie en abortus de catastrofe vermijden.

Waarom priesters voor krijgers komen[bewerken | brontekst bewerken]

De religie is de zucht van de in benauwenis verkerende creatuur, het gemoed van een harteloze wereld, zoals zij de geest van de geestloze toestanden is. Zij is de opium van het volk.

De neolithische revolutie, een begrip van Vere Gordon Childe, duidt de overgang van het nomadische naar het sedentaire bestaan aan, waarbij de economie zich vooral baseert op landbouw en veeteelt. 11.000 jaar terug dwingt de klimaatsverandering het kudderoofdier mens tot aanpassing. De opwarming verandert fauna en flora en het laat niet langer de jacht die de wijfjesdieren spaart toe. Integendeel. De overbejaging leidt tot het uitsterven van de Mammoet of het wegtrekken van diersoorten. Rendieren trekken noordwaarts, gevolgd door mensengroepen. Daar, in Noord-Europa, Azië en Amerika houden ze vast aan die traditionele jacht en visvangst, tot ook de recente klimaatcrisis hen als slachtoffer treft. Andere groepen passen zich aan. De petieterige, snelle prooien in een gematigd en bosrijk klimaat vragen een andere jacht: de mens organiseert zich in kleinere eenheden, verbetert zijn pijl en boog en domesticeert de wolf als voorganger van de hond. Maar de jacht volstaat niet langer om te overleven.

In deze context opent de vroeg antieke wereld haar dorpspoorten. De parochie en het gehucht, plaatsen zich midden in de wilde natuur als landbouwgemeenschappen. Waarschijnlijk ontstaan de eerste dorpen nabij gebieden met wilde granen.[8] Gewassen verbouwen gebeurt niet instinctmatig. Het is een langzaam leren op het ritme van seizoenen en jaren, en dat in een tijd zonder jaartelling. Die tijdsbepaling is aanvankelijk niets anders dan zich herhalende ervaringen, gemeten met de zon, de maan en de sterren die uiteindelijk tot een kalender leiden. De kennis behoort toe tot getalenteerde groep met een goed waarnemingsvermogen en enkel hun geheugen als kennisdrager. Die groep groeit uit tot de priesterkaste. In oorsprong zijn ‘hiërarchie’ en ‘priesterbestuur’ synoniemen. Als centrale figuren interesseren ze zich in hoe planten, dieren én mensen het best gedijen. De oogst is afhankelijk van de natuur (onbeïnvloedbaar, maar in rekening te brengen) en de arbeidscultuur (beïnvloedbaar). Priesterfiguren hebben dit inzicht en pogen de natuurlijke en menselijke gevaren te beheersen. Hun kennis en inzicht focust op ziektes bij planten en dieren, hoe ze te voorkomen of ze te genezen, ze leren periodes van droogte of regen voorspellen, ‘wijzen’ parasieten en onkruid aan en leggen uit hoe het te verdelgen. Ze instrueren, beïnvloeden en dwingen mensen om de pijnlijke gevolgen van het fout zaaien of het te vroeg oogsten, het slecht bewaren of het fout verdelen, te vermijden. En dan is er de mens als gevaar: nalatigheid, luiheid, gulzigheid en hebzucht. Hoe zet je iedereen aan het werk? Hoe voorkom je dat de gulzige na de oogst niets overlaat? Collectieve rituelen starten en beëindigen de gulzigheid: een oogstfeest in het najaar, het vasten in het voorjaar (als de voorraden bijna op zijn), een paasfeest bij de geboorte van de jonge malse lammeren… Ook het verbod op schaars voedsel (runderen in het Hindoeïsme, varkens in het Jodendom en de Islam) is in deze context te kaderen. Godsdienstige rituelen hebben aldus een disciplinerende functie en maken de agrarische samenleving tot een regime over planten, dieren én mensen.[9]

Een kwetsbaar en noest bestaan[bewerken | brontekst bewerken]

En gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, en zult u niet laten gelusten uws naastens huis, noch zijnen dienstknecht noch zijne dienstmaagd, zijnen os noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.

— Decaloog.

In West-Europa ontstaat vanaf de negende eeuw (na de volksverhuizingen) een sedentaire landbouw. Sociaal-religieus gedrag zoals vlijt, zuinigheid en gemeenschapszin garanderen de voedselproductie, de conservering en de consumptie. De opgedreven graan- en vleesproductie (via domesticatie) resulteren in:

  1. een dieetvariatie (zuivel, fruit, groenten)[10]
  2. een textielvariatie (wol, linnen, katoen)
  3. de ontwikkeling van keramiek (bewaar- en kookpotten)
  4. specialisaties (weven, pottenbakken, boeren, jagen)
  5. handel (door het zoutarme dieet)
  6. eigendom (land, vee, huis en werkgerief) en armoede

Deze gemeenschappen zijn arbeidsintensiever én kwetsbaarder dan nomadische gemeenschappen. Om te overleven in schaarste, overtreft het productieniveau de directe behoefte. Dit vraag een systeem van opslag, bewaring en verdeling. Het voedseltoename veroorzaakt een bevolkingsstijging en een samenleving die nog kwetsbaarder is dan voorheen, de zogenaamde Malthusiaanse spanning. Wie getroffen is door een misoogst zoekt zijn toevlucht tot individuele of collectieve bedelarij, plundering, dieverij of banditisme. Aanvankelijk, als de eerste sedentaire gemeenschappen ontstaan, zijn er niet veel kapers op de kust: er is weinig te plunderen en er zijn weinig gemeenschappen. Dat maakt het aannemelijk dat de priesters voor de krijgers komen.[11] Bovendien speelt religie een rol in de prille eigendomsverhoudingen. Het tiende gebod van de decaloog inventariseert het vroege bezit en hoe er mee om te gaan: ‘En gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, en zult u niet laten gelusten uws naastens huis, noch zijnen dienstknecht noch zijne dienstmaagd, zijnen os noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.’ De plicht de buren in het oog te houden, helpt hierbij. ‘Geen zedenmeester zo effectief als de mening van de buren’ schrijft een predikant.[12] In die tijd is er weinig plaats voor privacy overdag: mensen leven dicht op elkaar. Privacy behoort toe aan de nacht.

RenaissanceLate MiddeleeuwenHoge MiddeleeuwenVroege Middeleeuwen


In de vroege morgen ergens begin september 1666 brandt een Londense bakkerij uit. Het wordt één van de ergste vuren in de geschiedenis, beschreven als ‘The Great Fire.’ Tien dagen lang zou het hellevuur in Londen in dit symbolische jaar branden.
De ontwikkeling van het Frankische Rijk van 481 tot 870. De veroveringen van Karel de Grote waren zo gigantisch dat men meende dat hij het West-Romeinse Rijk in ere had hersteld. De kroning van Karel de Grote tot Keizer door de Paus in 800 zou het rijk niet bij elkaar houden. De Frankische traditie om het rijk op te delen tussen de koningszonen maakte dat het rijk maar voor even was verenigd. Het rijk werd aanvankelijk in stand gehouden door lucratieve oorlogen en plunderingen, maar de gebiedsuitbreidingen maakte verdere plundertochten onmogelijk en nam de loyaliteit van de adel weg. Na de dood van Karel de Grote in 814 zou het rijk uiteenvallen in drie koninkrijken met diverse feodale staatjes.
Carl von Steuben (1788–1856) schildert de Slag bij Poitiers in 1837. Hier zou de stijgbeugel "uitgevonden" zijn, in oktober 732. Frankische krijgers te paard ondervonden dat ze vaster in het zadel zaten en ongemoeid met hun zware bijlen en tweesnijdende zwaarden konden rondzwaaien, zonder hun evenwicht te verliezen. Met hun haaksperen drukten ze de Moorse schilden weg zonder van hun paard te vallen. Het schilderij hangt tegenwoordig in Versailles.

Angst voor het duister: ‘A good darkie’[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste persoon die ik ontmoet, zal sterven of zijn geld afgeven, want de nachten zijn nu duister; en ik ben vastbesloten dat voordeel te benutten.

— Philip Thomas

De goede mensen houden van de dag, de slechte van de nacht.

— Frans spreekwoord.

In deze agrarische, onzekere en gewelddadige wereld heeft de mens nauwelijks greep op de dingen en is er een radikale scheiding tussen dag en nacht. Heggen, hekken en bomen - natuurlijke oriëntatiepunten - leiden in de nacht een eigen leven. Mensen en meubels zien er anders uit. Honden en wolven lijken op elkaar en Nachtwakers roepen op hun ronde om het uur hun nachtspreuken. Niet dat elke cultuur nachtangst heeft, Vikingen houden van nachtelijke aanvallen, maar de Westerse afkeer van het donker wordt pas weggenomen met het rationalisme van de 17de eeuw, de verlichting in 18de eeuw, de professionele politie in de 19de eeuw) en het elektrisch licht in de 20ste eeuw.[13] In dit vroege magische en symbolische tijdvak houdt de controle van het centrale gezag immers op als de schaduwen langer worden en de zon onder de horizon zinkt. Geestelijke en seculiere functionarissen stoppen dan hun arbeid. Het kerkelijke en statelijke toezicht is in de nachtelijke duisternis buiten werking. Uilen klapwieken als voorbode van de dood over bos en akker, scheren langs stadswallen en door dorpsstegen. Ze krijsen als samenzweerders en jagen muizen en mensen de daver op het lijf. De nacht valt niet, hij overvalt. Hij berooft de reiziger van het zintuig waar hij het meest beroep op doet.

De avondklok kondigt het sluiten van de poorten aan. Het woord 'clochard' kent er zijn oorsprong: wie geen onderdak meer vind. Grendels en sloten schuiven dicht. Kaarsen flakkeren en spetteren, roken en stinken in kleine halfduistere binnenkamers. Brand ligt op de loer en wapens binnen handbereik. Voor de biddende en slapende massa begint de kwelling. De onvermijdelijke angst is een overlevingsstrijd: de boer biedt het hoofd aan dieven, soldaten en bestrijdt het onbekende met hardhandig en verbaal geweld. Wapendracht (messen, spiesen, bogen, zwaarden), vreemdelingenhaat (of is het dorpspatriottisme?) en schunnig taalgebruik, magie en toverij maken evenveel deel uit van het dagelijks leven als water en brood, de vuiligheid en de stank. Voor spoken, heksen en demonen, voor indringers, dieven en struikrovers, voor plunderaars, kinderlokkers en moordenaars begint ‘a good darkie’, de ideale nacht om te roven, te bezweren en te stelen, om de sabbat te vieren of te moorden. In deze magische, agrarische, onzekere, gewelddadige en symbolische wereld heeft de mens nauwelijks greep op de dingen en zeker niet op 'de tijd'. In de middeleeuwen is er geen klok die de tijd ‘minutieus’ indeelt, er is enkel het gebed: de metten rond middernacht, het lof om drie uur 's morgens, de metten bij het ochtendgloren, de vespers om zes uur ’s avonds en de completen tegen bedtijd. Het zijn de “getijden des daags” zoals de mediëvist Johan Huizinga het in zijn ‘Herfsttij der middeleeuwen’ uitdrukt. De zes weekdagen en een rustdag structureren het scheppingsverhaal en verklaren de weekcycli. Achter die indeling steekt ervaring en observatie van geleerde enkelingen waarvan de middeleeuwer de herkomst nauwelijks kent. De tijdsmeting en de geschiedenis baseren zich op de cyclus. Zon en sterren zijn de wijzers op het uurwerk van de natuur, ze wijzen naar kerkelijke sacramenten, jaarfeesten of heiligendagen. Daardoor heeft de middeleeuwse geschiedenis een praktische component. De geschiedenisstudie beperkt zich tot de lezende en schrijvende elite: adel, geestelijkheid en niet te vergeten de tovenaars of tovenaressen (het begrip heks is van latere oorsprong). Zij verzamelen kennis en beslissen op basis van hun ervaring en hun inzichten (die alleen bij te houden zijn door het geschreven woord) wanneer boeren bijvoorbeeld mogen zaaien of oogsten.

Angst voor armoede (1): Charitas[bewerken | brontekst bewerken]

You may say it is your misfortune to be criminal: I answer that it is your crime to be unfortunate.

Samuel Butler in Erewhon.
Veiligheidsmechanismen

De arme wil ondanks zijn schaarste leven. Hij wendt zich tot de rijke die hij besteelt, bebedelt of als werkgever ziet. En de rijkaard heeft de arme nodig om zich te distantiëren, zijn voorsprong te tonen of omwille van zijn arbeidskracht in bepaalde seizoenen. Arm en rijk zijn dialectisch verbonden. Nomaden kennen weinig surplus en zijn egalitairder dan sedentairen. Vrijgevigheid lost de armoede niet op. Bisschoppen die in de vroege middeleeuwen op pad gaan, houden met honden opdringerige armen van zich weg omdat ze er het leven zouden bij laten. In 585 verbiedt het Frankische concilie van Mâcon het gebruik en maakt plaats voor een aanvaardbare surplusherverdeling: iedereen staat een tiende van zijn inkomen aan de schatkist van de bisschop af. Een deel hiervan gaat naar de armenhuizen. Armoede is driedubbel paradoxaal.

  1. Het verwijst het naar een tekort in een omgeving met overschot.
  2. Armen zijn inzetbaar als arbeider of gevaarlijk als rover, ze zijn bruikbaar én bedreigend.
  3. Armoede is evenveel het probleem van de arme als de rijke.

Om zich te beschermen, ontwikkelen de rijken twee veiligheidsmechanismen. Enerzijds zijn er regels voor het beschermen van grond, voorraden en gereedschap zoals eerbied en respect, predicatie en vermaan, enclosure en uitsluiting, moord en doodslag, niet-aanvalsverdragen en oorlog). Anderzijds is er de herverdeling van het surplus, zonder de productie- en bewaarregels te wijzigen. Om tot een redelijke herverdeling van het surplus te komen zijn er drie moeilijkheden te overwinnen:

  1. Hoe betrek je alle rijkaards?
  2. Hoe verdeel je de lasten evenwichtig?
  3. En, hoe zorg je dat de meerderheid de regels respecteert?

De collectieve actie resulteert in een arsenaal van vrijwillige en collectieve liefdadigheid onder toezicht van geestelijken. De christenplicht (of is het religieuze dwang?) vermijdt dat armen overgaan tot misdaad en zorgt voor een flexibel inzetbaar arbeidsreservoir. Het seizoen en de oogstomvang zijn variabelen. Wie armen is de winter laat sterven of hen wegstuurt, komt in de zaaitijd handen tekort. Verder is liefdadigheid een verzekering tegen eigen een potentiële eigen tegenslag en vermijdt het ziektes bij de armen. Zieke armen zijn een gevaar voor de gemeenschap. Schommelende de voedselprijzen, een epidemie, een misoogst of een oorlog verstoren het evenwicht tussen arm en rijk. Het dorp doet zijn voordeel met het verminderen van de charitas en het verstoten van armen.[14] De catastrofes tonen steeds opnieuw dat dorpen in hun lot verbonden zijn en evenwichtsoefeningen maken in het toelaten van de arbeidsreserve en het uitsluiten ervan.

Interdependentie

Abraham de Swaan abstraheert een regio met gemeenschappen tot een model van twee dorpen. Die verdelen hun kost voor armoede en banditisme:

  • Een bijdrage aan de armen kost 5 eenheden.
  • Het banditisme toelaten kost 10 eenheden.
  • De dorpsgrenzen bewaken kost 1 eenheid.
Totale kost als zij armen toelaten zij armen uitsluiten
wij armen toelaten Situatie 1: -5 + -5 Situatie 4: -15 + -11
wij armen uitsluiten Situatie 2: -1 + -5 Situatie 3: -11 + - 11

De getallen laten enkel minder en meer vergelijkingen toe.

Situatie 1

Als wij en zij armen toelaten ontstaat een coöperatief evenwicht met een evenredige lastenverdeling over het gebied zoals bij de regel dat elke gemeente voor haar eigen armen zorgt. De zorg valt bovendien relatief goedkoop uit.

Situatie 2

Als wij uitsluiten en zij toelaten is er eenzijdige afvalligheid. De som -1 + -5 = -6 is verleidelijk. Wij betalen de bewakingskosten, terwijl ‘zij’ bijdragen. Voorlopig althans. Als zij de samenwerking opgeven, komen we in

Situatie 3

Als iedereen uitsluit, betaalt men bewaking én banditisme (verwoesting en plundering): 2 x (-10 + -1). Bovendien is die zo stabiel dat een terugkeer naar 1 onmogelijk is. Als één partij opnieuw toelaat, wordt zij overspoeld door armen met als resultaat

Situatie 4

een onhoudbaar kostenplaatje: - 15 + -11.

Een centraal gezag over een interdependentiegebied kan een evenwichtige caritas realiseren. Bij de armenwetten in de zestiende eeuw beklemtoont de centrale overheid de verantwoordelijkheid van de lokale besturen en blijft armen uitwijzen een feit. In Engeland normeert de Poor Law van 1601 de ondersteuning van armen via een verplichte belasting waarbij mensen zonder bestaansmiddelen bijstand krijgen in hun woonplaats. Het zal tot de negentiende eeuw duren voor er een coherent nationaal armenbeleid komt, na de New Poor Law in 1834. Voorlopig houden “tekortkomingen in de wet” de armen niet tegen in hun trek van gemeente naar gemeenten en hun pogingen om “zich te vestigen in die gemeenten met de grootste voorraden, de meeste gemeenschapsgrond of woeste grond om hutten te bouwen, en het meeste hout voor hen om te verbranden of te vernielen, en als ze het hebben opgebruikt, dan naar een andere gemeente, om ten slotte als schurken en vagebonden te eindigen…” [15] De staatsvorming zoals we die nu kennen, vangt aan in de renaissance. Het absolutisme groeit vanaf de vijftiende eeuw door de geleidelijke aanhechting, opslorping en reductie van diverse soevereine entiteiten zoals stadstaatjes, graafschappen, hertogdommen, heerlijkheden... De vorstelijke strijd tegen adel en kerk liquideert de verspreide soevereiniteitsrechten, centraliseert de belastingen, verschaft prestige en het geweldmonopolie. Het beëindigt de “natuurlijke toestand” die Thomas Hobbes beschrijft als “eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort.”[16] Als absolute vorst plaatst hij zichzelf boven de wet, hij alleen heeft de macht wetten te maken, ze af te schaffen of er vrijstelling voor te verlenen via het gratierecht.


Na de Middeleeuwen krijgt de mens steeds meer grip op de werkelijkheid én ja, zelfs het ongrijpbare, de tijd. De "Jubelklok" in de Zimmertoren met de klok, fasen van de maan, de cyclus van Meton, de epacta en de tijdsvereffening, de zodiac, de zonnecyclus en de zondagsletter, de week, de globe, de maanden, de datum, de seizoenen, de getijden en de schijngestalten van de maan.

De keerzijde van de renaissance: een eeuw vol geweld[bewerken | brontekst bewerken]

Het leven had in menig opzicht nog de kleur van het sprookje.

In de zestiende eeuw verschijnt in Europa een juridisch -theoretische consensus in de geschriften van Filips Wielant en Joost de Damhoudere en de steeds machtiger wordende Koninklijke justitie (maar daarom niet doeltreffender). De consensus is er één die men wenselijk acht en die men verfijnt. De praktijk is anders: recht en realiteit verschillen.
Antoni van Leeuwenhoek was landmeter, glasblazer en microbioloog bekend door zijn zelf gefabriceerde microscoop en zijn pionierswerk voor de celbiologie en de microbiologie.
Microscoop van Robert Hooke. Afbeelding uit Hooke's Micrographia, Londen, 1664.

Die verstatelijking gaat gepaard met een fysieke, religieuze en wetenschappelijke verbreding van het wereldbeeld.[17] In deze turbulente periode neemt de renaissancemens ruim de tijd om zich te bevrijden van de magische demonen die zijn leven eeuwenlang domineren. Die onttovering, om het met Weber te zeggen, is een bijzonder gewelddadig gebeuren die de Europeaan –van zwerver tot Keizer - door elkaar schudt met reconquista en conquistadores, met reformatie en contrareformatie, met heksenwaan en slavernij, vredevol ingeleid door de a-typische uitvinding van de boekdrukkunst.[18] Victor Hugo zou later het einde van de middeleeuwen prozaïsch omschrijven als de zon van de gotiek die ondergaat achter die enorme drukpers uit Mainz.[19] De Europeanisering van de wereld en de globalisatie beginnen met een lange, turbulente zestiende eeuw.[20] De eeuw is een laboratorium voor nieuwe ideeën en experimenten. Kennis verspreidt zich met een nooit geziene snelheid. Dat maakt de renaissancemens tot Renaissancemens, veelmeer dan de rinascità (wedergeboorte) van de kunsten en letteren sinds de ondergang van het Romeinse rijk, zoals Giorgio Vasari het in 1550 bombastisch formuleert. De renaissancemens zet geen punt achter de middeleeuwen. Hij is erfelijk belast. Hij erft een gewelddadige middeleeuwse mentaliteit, hij erft een denkwijze die fundamenteel anders is en hij erft een even versnipperde als gecompliceerde strafrechtspleging. Heerlijke, geestelijke, stedelijke en dorpsrechtbanken ruziën over bevoegdheden en strafwijzen tot een juridisch -theoretische consensus verschijnt in de geschriften van Philips Wielant en Joost de Damhoudere en de machtiger wordende Koninklijke justitie, die daarom niet doeltreffender is. De consensus is er één die men wenselijk acht en verfijnt. De praktijk is anders: recht en realiteit verschillen.

Angst voor armoede (2): strafrechtspleging[bewerken | brontekst bewerken]

De ijver voor een doelgerichte strafrechtspleging vindt zijn oorsprong bij de leidende minderheden. Hun angst voor verschoppelingen, invaliden, armen en bedelaars, ontwortelde plattelanders, gekken en ketters, struikrovers en heksen zet hen aan tot hun criminalisering en marginalisering. In deze tijd is er geen politiemacht om de groeiende massa landlopers, rovers en bandieten op te sporen en te vernietigen. De prille ‘politie’, de provoost van de maarschalken jaagt op marginalen en vervolgt mensen zonder woonplaats, sluit ze op, ruimt ze uit de weg en stelt hun lichamen tentoon.[21] Strenge straffen vragen weinig inspanning en hebben een groot afschrikkend effect:slot en grendel, verbanning, lijfstraffen, publieke tuchtiging, blok, boeien, galeien, galg. De kerkers die Francisco Goya schildert tonen de antipode van het panopticum: duister, onoverzichtelijk, een kronkelende mensenmassa van lijven die in elkaar overvloeien, moeilijk te bewaken. Ze tonen de macht in een agrarische samenleving. Tijdens het ancien regime vergroot de politiemacht maar bestaan er twee opvattingen van de openbare orde naast elkaar. Nieuw is dat de staat en de justitie willen misdaad vernietigen. Daartegenover staan de gemeenschappen die via het gewoonterecht kiezen voor conflictbeheersing. Stedelingen wennen snel aan de criminalisering van staat en justitie, in tegenstelling tot de plattelanders. Het nieuwe rechtstelsel botst met de traditie van de eigenrichting waarbij buitenstaanders pottenkijkers zijn. De criminalisering van geweld verloopt er langzaam, en het is wachten tot de achttiende eeuw voor de criminalisering van moord een feit is. Het vroegmoderne rechtsapparaat is niet altijd monstrueus. In 1565 wordt een boer in het Rijselse beschuldigd van vrijdenkerij. Zijn straf is opvoedkundig en conformeert de gestrafte aan de eredienst en justitie. Hij leert hem denken “zoals het hoort.” Autoriteiten tolereren bepaalde gedragingen niet langer, terwijl de bevolking zich niet altijd bewust is van het ‘goede’ of het ‘slechte’ van haar gewoontes. De veroordelingen dienen een dubbel doel: de schuldige corrigeert zijn gedrag en het openbare karakter van het vonnis moraliseert de omstanders. En het werkt: generatie na generatie daalt het aantal voorhuwelijkse zwangerschappen en onwettige geboorten. De moralisering is vaker opvoedend dan bestraffend, tenzij het om ketterij of hekserij gaat. Dat hardnekkige magische geloof is moeilijker te verdelgen.[22]

Angst voor ‘wyven’ en 'toverie'[bewerken | brontekst bewerken]

Vier heksen van Durer.

In de zeventiende eeuw – de eeuw van de fysica - geven Copernicus, Galilei, Kepler en van Leeuwenhoek het magische wereldbeeld de genadeslag. Op 23 oktober 1684 wordt Martha van Wetteren verbrand in Belsele. Ze is 38 en heeft net een kind gebaard. Beschuldiging? Hekserij. Ze genas schapen van de pokken, deed graan groeien en vond een gestolen koe terug. Voor zover we weten is dit de laatst verbrande heks in Vlaanderen.[23] In de meeste steden doven de brandstapels vroeger: in Brussel in 1595, de laatste verbranding in Antwerpen vond in 1603 plaats, in Leuven in 1612 en in Brugge in 1634. Magie beïnvloedt de vruchtbaarheid bij planten, dieren en mensen via schoonheidscrèmes en seksuele functies, magie helpt bij het genezen van planten, dieren en mensen, voorspelt de toekomst en poogt natuurelementen te beheersen. De hoeveelheid bronnen toont dat magie geen marginaal verschijnsel is, integendeel. De bevolking vindt de gebruiken normaal en gaat te rade bij de mannelijke en vrouwelijke magiërs. Een onderscheid tussen magie en wetenschap, tussen geloof en bijgeloof is er nauwelijks. Wiskunde, astrologie en handlezen vloeien tot de vijftiende eeuw probleemloos in elkaar over. Heksen of tovenaars en hun rituelen worden getolereerd. “Het leven had in menig opzicht nog de kleur van het sprookje” schrijft Huizinga.[24] Vlaanderen bestraft hekserij aanvankelijk sporadisch. Zo betalen in 1412 een Brusselse prostituee en iemand in Leuven boetes voor het bezit van lichaamsdelen van een dief. In de loop van de eeuw verstrengt de bestraffing. In Antwerpen worden in 1491 drie vrouwen op pelgrimstocht gestuurd omdat ze een terechtgestelde ontdoen van handen en hoofd. Het hoofd begraven ze onder hun voordeur, de handen onder de achterdeur. Wat betekenen deze rituelen? In het volksgeloof houden overblijfselen van terechtgestelden kwade geesten tegen. Een bron om de heksenleer te bestuderen is de Heksenhamer of de Malleus Maleficarum uit 1486 van twee dominicanen. Hendrik Institoris en Jacob Sprenger schreven deze handleiding voor heksenprocessen. Het boek kende een snelle en massale verspreiding dankzij de boekdrukkunst. Het document maakt Satan tot hoofd van de antikerk en construeert de demonologische heks. In de zestiende eeuw wordt de persoonlijkheid van Satan bedreigend. Hogere groepen zien hierin het kwade, voor de lagere klassen blijft magie een overlevingssysteem. De heksenverbrandingen doorkruisen de zestiende en zeventiende eeuw. Een vraag waar historici hun tanden op breken is waarom deze gruwel net in de renaissance plaatsgrijpt. Bijgeloof, volksgeloof en magie bevinden zich van oudsher op het machtskruispunt waar ook de staat, de wetenschap en het geloof samenkomen. In de zestiende en zeventiende eeuw creëren de staatsvorming, de wetenschappelijke belangstelling, de reformatie en de contrareformatie een gemeenschappelijke vijand: de vrouw die magie bedrijft.[25] Het wederkerig belang van wetenschap, kerk en staat materialiseert zich in de vermannelijking van de wetenschap, in een herkerstening, en in het strafrecht.

  1. De prille wetenschap in de zeventiende eeuw verdrijft vrouwen uit de medische stand. De opkomende mannelijke geneeskunde tolereert niet langer het vrouwelijke bijgeloof en ziet zich hierin gerugsteund door de kerk. Die stelt de onprofessionele genezing gelijk aan ketterij. De kerk houdt bovendien toezicht op de beginnende medische wetenschap. Universitaire artsen oefenen geen praktijk uit zonder priester en behandelen geen patiënten die de biecht weigeren.
  2. Het onderscheid tussen "vrouwelijk" bijgeloof en "mannelijke" wetenschap kristalliseert zich uit, op hetzelfde moment dat de godsdiensttroebelen een hoogtepunt bereiken: de herkerstening gebeurt onder meer door het uitbannen van bijgeloof.
  3. Sinds het einde van de heksenprocessen overleeft hekserij als een marginaal fenomeen. In de achttiende eeuw verdwijnt het uit het strafrecht. Rechters bestempelen het als misbruik van vertrouwen.

Samengevat: “La nuit diabolisée” is een moderne uitvinding. In de zestiende en zeventiende eeuw slaan de kerk, de wetenschap en de staat de handen in elkaar om de scheiding tussen hun actieterreinen te voltrekken. Op dat actieterrein bevindt zich één gemeenschappelijke vijand, namelijk de magie, die zowel religieuze, wetenschappelijke als bestuurlijke aspiraties heeft.

Angst voor armoede (3): arbeidsethos[bewerken | brontekst bewerken]

In de zestiende eeuw werken Amsterdam, Londen, Parijs en Wenen als magneten op armen. De overheid vertaalt armoede in termen van geschiktheid, nabijheid en meegaandheid. De drie dimensies onderscheiden rechthebbenden van gevaarlijke armen. Een geschikte kan in een ruilrelatie een tegenprestatie leveren. Een ongeschikte kan dat niet en bedankt zijn broodheer met respect, gebed, door af te zien van vervloekingen, betoveringen of geweld. Nabijheid bestaat uit verwantschap (familiehulp) en verblijf (burenhulp). Het staat tegenover de vreemde. Meegaandheid is de activiteit van de arme tot surplusherverdeling. Beschaamden verbergen hun ellende en zijn dus meegaand en passief, in tegenstelling tot assertieve bedelaars en dievenbendes. Ze bedreigen de staat in Europa en de Verenigde Staten tot diep in de negentiende eeuw.[26]

Bedelende kinderen, dieven, nette armen en luie armen, rondtrekkende heksen, zwervende rovers, venters en marskramers, zwervende idioten en melaatsen, één voor één krijgen ze een plaats in het schema dat armoede vertaalt in termen van geschiktheid, nabijheid en meegaandheid.

De oplossing voor het dilemma van uitsluiten of toelaten is de koppeling van bijstand en arbeid. Armenhuizen introduceren die idee en doen armen werken. Na de stichting van het eerste armenhuis, het Rasphuis in Amsterdam in 1596, wordt dit in de zeventiende eeuw de dominante oplossing voor het Europese armoedeprobleem. Staten helpen bij de financiering en het beheer. Armen, krankzinnigen, luiaards met nood aan tucht, invaliden, wezen, weduwen, bejaarden, idioten, berooiden, gekken en hoeren, schurken, kruimeldieven en andere crimineeltjes worden opgesloten. Abraham de Swaan breidt zijn schema uit als volgt.

Totale kost als Zij toelaten Zij uitsluiten Zij tewerkstellen
Wij toelaten Situatie 1: -5 + -5 Situatie 4: -15 + -11 Situatie 5: 0 + -5
Wij uitsluiten Situatie 2: -1 + -5 Situatie 3: -11 + - 11 Situatie 7: -1 + 0
Wij tewerkstellen Situatie 5: 0 + -5 Situatie 6: -10 + - 11 Situatie 8: 0 + 0

De voordelen lijken legio. Armenhuizen onderhouden ter zijde geschoven arbeiders, vermijden dat ze overgaan tot diefstal en voorkomen dat ze wegtrekken met de fabrieksgeheimen. Het armenhuis moraliseert deze vlottende groep, het komt de openbare orde ten goede en het bekostigt zichzelf. Het armenhuis kan naargelang de omstandigheden aantrekkelijk of afschrikwekkend zijn en is overal inzetbaar. De verwachtingen zijn hooggespannen. Desalniettemin lukt het niet om de armenhuizen zakelijk gezond te krijgen. Wel duidelijk is dat de armenhuizen de openbare veiligheid vergroten en aldus een politiezaak zijn, in de brede zin van het woord. Pas als de industriële revolutie zich op gang trekt, lukt de opsluiting van de armen en leeglopers om hen arbeidsdiscipline bij te brengen. Het armenhuis specialiseert zich tot kraaminrichting, weeshuis, ziekenhuis, tuchtschool, een gesticht voor krankzinnigen en bejaarden.

In de achttiende eeuw is er geen politiemacht om de groeiende massa landlopers, rovers en bandieten op te sporen en te vernietigen. Strenge straffen vragen weinig inspanning en hebben een groot afschrikkend effect. Slot en grendel, verbanning, lijfstraffen, publieke tuchtiging, blok, boeien, galeien, galg. Als nationale regeringen in de negentiende eeuw in staat zijn om effectief toezicht te houden op de verbindingswegen en criminelen, bedelaars en vagebonden nauwkeurig kunnen registreren, is dat mede dankzij de het bestaan van een goed georganiseerde politie. De kerkers die Goya schildert ten tijde van Bentham, zijn de antipode van het panopticum: duister, onoverzichtelijk, een kronkelende mensenmassa van lijven die in elkaar overvloeien, moeilijk te bewaken. Ze tonen de macht in een agrarische samenleving.
Jeremy Bentham beschrijft een architectonisch principe dat mensen vormt en socialiseert, verbetert en ordent, bestudeert en vergelijkt, beheerst en bewaakt, controleert en disciplineert. Permanente bewaking is onnodig.
Jeremy Bentham geschilderd door Henry William Pickersgill.

Industriële machtsmachines[bewerken | brontekst bewerken]

We schrijven 1791. Na veertig jaarpamflettenstrijd met terechte beschuldigingen, pijnlijke beledigingen en laster aan het adres van Lodewijk XVI, kan die niet anders dat vluchten uit het revolutionaire Parijs. Met zijn echtgenote uit Oostenrijk, Marie Antoinette en de vier kinderen wil hij de Franse Revolutie achter zich laten. Aan de grens van de Oostenrijkse Nederlanden houden de revolutionairen het gezin aan en enige tijd later onthoofden ze hen. Aan de andere kant van de wereld voegt de Bill of Rights tien amendementen toe aan de prille Amerikaanse grondwet en in de hoofdstad van het machtigste keizerrijk ter wereld overlijdt Wolfgang Amadeus Mozart.[27] Hij is 35. Wenen weent. In deze turbulente periode werkt, denkt en schrijft de progressief verlichte Jeremy Bentham in Londen aan een werk dat de geschiedenis in zal gaan als Het panopticum. Bentham is pleitbezorger van individuele en economische vrijheden, voorstander van de scheiding tussen kerk en staat, komt op voor de vrijheid van meningsuiting, bepleit gelijke rechten voor vrouwen en het recht op echtscheiding, de afschaffing van de slavernij en de fysieke straffen. In het boek beschrijft hij een architectonisch principe dat mensen vormt en socialiseert, verbetert en ordent, bestudeert en vergelijkt, beheerst en bewaakt, controleert en disciplineert. Het gebouw bestaat uit een centrale toren met daar rond een ring cellen. Die cellen hebben twee ramen, één naar buiten en één naar de toren toe. Eén torenopzichter volstaat om elke celbewoner te beheersen. Het panopticum is nuttig voor bestuurders “om belangrijke doeleinden” te bereiken. Het individualiseert de bewaakte en realiseert volledige zichtbaarheid voor de bewaker. Het individu zelf ziet niets en vermoedt de controle waardoor permanente bewaking onnodig is. De gedachte gecontroleerd te worden, verzekert orde en rust. Het panopticum begeleidt van de wieg tot aan het graf: van het hospitaal, naar de school, via de kazerne, naar de fabriek. Alternatieve routes verlopen via de (psychiatrische) kliniek en de gevangenis. Het panopticum garandeert efficiëntie. Gevangenen ontsnappen niet, scholieren spieken niet, arbeiders kletsen niet, zieken besmetten elkaar niet en gekken steken elkaar niet aan. Het verbond van wetenschap en macht resulteert in een geniale machtsmachine die niet onderdrukkend aanvoelt en kennis produceert.[28] Het moderne gevormde, gesocialiseerde en verbeterde individu dat de wetenschap beschrijft, meet en vergelijkt valt samen met het genormaliseerde, gecorrigeerde en gedresseerde lichaam. Het individu is effect en object van macht én wetenschap die onontwarbaar verstrengeld zijn. Zwakke groepen zijn geliefde doelwitten: kinderen, zieken, waanzinnigen, gevangenen en arbeiders. Om de panoptische utopie te realiseren, zijn disciplines en normering nodig. Disciplines zijn niet alleen de onopvallende technieken die mensen kneedbaar, beheersbaar en kenbaar maken zoals de bel, de dril, het rooster maar de menswetenschappen zelf: de geneeskunde, de pedagogie, de arbeidssociologie, de psychologie en de criminologie.[29] De verbinding van macht en kennis komt tot uiting in de test en het examen die iedereen op een normaalverdeling plaatsen.[30] In de negentiende eeuw begeleidt het panoptisme de industrialisatie. Nationale regeringen zijn nu in staat om effectief toezicht te houden op de criminelen, bedelaars en vagebonden door ze nauwkeurig te registreren via de goed georganiseerde politie. Carl Friedrich Gauss is een generatie jonger dan Bentham. Als prins van de wiskunde ontwikkelt hij de normaalverdeling, de Gausscurve. De wetenschap van de staat – letterlijk de statistiek - ontpopt zich tot een “instrument de surveillance et de controle, dans les diverses branches des services publiques” en maakt mensen en groepen klasseer-, observeer- en berekenbaar. Die populatiecontrole onderscheidt ‘de samenleving’ van wat erbuiten valt.

Het Realisme van de tweede helft van de negentiende eeuw rekent af met de Romantiek uit de eerste helft. Dit werk is van de Fin Eero Järnefelt uit 1893.

Het Communistisch Manifest[bewerken | brontekst bewerken]

Het Communistisch Manifest, manuscript, 1848.
Karl Marx

Angst voor het proletariaat[bewerken | brontekst bewerken]

Een spook waart door Europa - het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen.

— Engels & Marx

Op 7 februari 1845 richt een vluchteling met de naam Karl Marx -net uit Frankrijk gebannen- een verzoek aan de koning der Belgen Leopold.

“Sire, Ondergetekende, Charles Marx, doctor in de filosofie, 26 jaar oud, herkomstig van Trier in het koninkrijk Pruisen, wenst zich met zijn vrouw en kind in het grondgebied van Uwe Majesteit te vestigen, en neemt daarom eerbiedig de vrijheid U te smeken hem goedgunstig de toelating te willen verlenen om zijn domicilie in België te vestigen.”


Als hij drie jaar later samen met Friedrich Engels de laatste wijzigingen aanbrengt op het manuscript dat bekend zal worden als het Communistisch manifest, is er in zijn geboortestreek geen sprake van industrialisatie. Beide heren bestuderen de pijnlijke transformatie van agrarische naar industriële samenleving vanuit een buitenwijk van de Belgische hoofdstad en sturen hun document in januari 1848 naar Londen, de industriële symboolstad bij uitstek. Ze hebben lang nagedacht over hun openingszin. Ze klinkt spannend, en ze ademt de sfeer van Mary Shelley’s Frankenstein.[31] “Een spook waart door Europa – het spook van het communisme.” Engels en Marx verzenden geen roman, maar een handgeschreven manifest. Het pamflet is bedoeld als programma voor een arbeiderspartij en bereikt in het begin van het crisis- en revolutiejaar 1848 een petieterig drukkerijtje in Liverpool Street. Voor de eerste oplage vol zetfouten – net zoals de eerste druk van dit manifest van de angst trouwens - volstaan duizend exemplaren. Het clandestiene document zal zich als revolutionaire geloofsbrief door Europa verspreiden. Ondertussen houdt de administrateur generaal van de staatsveiligheid, baron Alexis Hody Marx nauwlettend in het oog.[32] Hij wordt in maart 1848 uit België verbannen. In Nederland wijst de hoogleraar P. Hofstede de Groot intussen op het ontstaan van “menslievende verenigingen.” Hofstede de Groot wil niet uit menslievendheid de opkomende arbeidersklasse en de hulpbehoevenden beïnvloeden, hij wil hen politiek en sociaal onmondig houden om “den oorlog die dreigt uit te barsten van de armen tegen de rijken te verhoeden.”[33] De heersende groepen vrezen dat de arbeidersklasse haar vrijheid zou misbruiken.

Het is de teneur van de eeuw.

Of om het met Marx' en Engels' slotwoorden van het manifest te zeggen: "Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs aller landen, verenigt U!"

Agrarische machtspiramide[bewerken | brontekst bewerken]

De IJzeren Kanselier, met een Pickelhaube (1880)

Duitsland – in de literatuur bekend als het land dat te laat kwam – industrialiseert na 1870 gigantisch snel. Zo gezwind dat de pas verenigde staat niet de tijd heeft om zich te modelleren naar het panoptisme. Onder leiding van Otto von Bismarck blijft de feodaal agrarische machtspiramide het machtsmodel.[34] De Frans-Duitse oorlog levert het land een buit die het bankwezen doet bloeien en het keizerrijk de evenknie van Engeland maakt. Aan de vooravond van 1914 overtreft de Duitse productie de Engelse. Het absolute gezag van de Pruisische koning-keizer en de rijkskanselier als topambtenaar beperken partijpolitieke invloeden en militariseren de maatschappij. Militaire termen doen hun intrede in het bedrijfsleven: investeringscampagnes, strategische visie, resultaatsanalyse. Max Weber ziet dit als jonge man met gemengde gevoelens tegemoet en is er de kroniekschrijver van. In de Weberiaanse machtspiramide hebben gezag en controle een andere aard dan in het panopticum van Bentham.[35] Hoe hoger in de hiërarchie, hoe minder mensen iets te zeggen hebben. Hoe dieper, hoe machtelozer, met helemaal onderaan de kerker, de lijfstraf en de repressie. Als in een legerstructuur krijgt in het laat negentiende-eeuwse Duitsland iedereen een vaste plaats en bij elke plaats hoort een taakomschrijving.[36] In de piramide functioneer je door enkel te doen wat je is voorgeschreven. In het liberale model van Adam Smith ben je succesvol door meer te doen dan verwacht. Het militaire model straft als je je boekje te buiten gaat. De communicatie in het panoptisch model is rechtstreeks, in een piramide veranderen bevelen naarmate ze afdalen: het bevel van de generaal, past de staf aan en vertaalt het bevel in praktische uitvoeringbesluiten. Op het slagveld proberen sergeants, korporaals en soldaten er op hun beurt iets zinnigs van te maken. Allen gehoorzamen én interpreteren. Hoe groter het leger, hoe meer interpretatie.

Het Futuristisch manifest[bewerken | brontekst bewerken]

Frankenstein van Shelley behoort tot de gothic novel, populair in de tweede helft van de 18e eeuw en de eerste helft van de 19e eeuw. Kenmerken waren: geheimzinnigheid, verderf, verval, geesten, vampiers, krankzinnigheid. Het werk wordt ook gezien als het eerste voorbeeld van sciencefiction. De eerst gothic novel is The Castle of Otranto uit 1764 van Horace Walpole, de bedenker van het begrip serependiteit.
Filippo Tommaso Marinetti: Venetië is het grootste geschiedenisbordeel en haar inwoners de slaven van het verleden. “Eenmaal in het jaar kunt u daarheen een pelgrimage maken, zoals men op Allerzielen naar het kerkhof gaat, dat sta ik u toe. Eens in het jaar mag u een boeket bloemen voor de Mona Lisa neerleggen, dat sta ik u toe. Maar ik sta niet toe dat men dagelijks in de musea ons armzalig bestaan, onze gebrekkige moed en onze verkrampte onrust uit wandelen stuurt.”

Angst voor het verleden[bewerken | brontekst bewerken]

Ik sta niet toe dat men dagelijks in de musea ons armzalig bestaan, onze gebrekkige moed en onze verkrampte onrust uit wandelen stuurt.

Terwijl de proletarische arbeidersmassa wegzinkt in ellende wil de bourgeoisie 'leven.' ‘Leven’ moet je ‘voelen’. En daarom zoekt de bourgeoisie modellen die gevaarlijk leven. Nog meer dan haar openlijke vertegenwoordigers, de decadenten, zouden de futuristen hierbij helpen. De gevaarlijkste filosoof ooit, Friedrich Nietzsche oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op hen. Als “filosoof met de hamer” ziet hij zijn ideeën in de praktijk gebracht door een charismatische Filippo Tommaso Marinetti. Rond deze voorman scharen zich jonge drakendoders met als gevaarlijkste vijand: het verleden, alles wat oud en out is. “Eenmaal in het jaar kunt u daarheen een pelgrimage maken, zoals men op Allerzielen naar het kerkhof gaat, dat sta ik u toe. Eens in het jaar mag u een boeket bloemen voor de Mona Lisa neerleggen, dat sta ik u toe. Maar ik sta niet toe dat men dagelijks in de musea ons armzalig bestaan, onze gebrekkige moed en onze verkrampte onrust uit wandelen stuurt” aldus Marinetti. Op 20 februari 1909 verschijnt zijn Manifeste du futurisme op de eerste bladzijde van de Figaro.[37] Het Futurisme is een feit. Alle historie is “passéïsme.” Wie aan “passéïstische syfilis” lijdt, ruikt naar oude archieven, kijkt achterom terwijl hij in de stroom van de tijd zwemt en verstikt in de immobiele aanblik van het Glorieuze Verleden, is onmachtig te handelen, te scheppen of tijdig te reageren.[38] Venetië is het grootste geschiedenisbordeel en haar inwoners de slaven van het verleden. De futuristen bevrijden de rommelmarkt die Italië is van de kanker van professoren, archeologen, reisleiders en antiquairs. De ontelbare musea zijn absurde abattoirs van schilders en beeldhouwers die elkaar met kleuren, lijnen en penselen bevechten aan tentoonstellingswanden, bibliotheken, academies en begraafplaatsen zijn verzamelpunten van passéïsten, klaar voor de sloop. Lang leve de toekomst! Lang leve het gevaar! Weg met veiligheid! Fillipo Marinetti smukt zijn motorkap op met buizen die lijken op de explosieve adem van slangen, scheurt plankgas met zijn hongerige automobiel terwijl lantaarns in lichtsnoeren voorblij flitsen, begint met gierende banden een waanzinnige wedren tegen trams, locomotieven en vliegtuigen tot hij in de gracht kantelt, het voertuig uitrent, het gewelddadige nachtelijke stadsleven tegemoet onder het elektrisch maanlicht op de vuist gaat, kasseien door ramen gooit en achtervolgd door armenzwaaiende carabinieri, de futuristische vlag opsteekt om de bespottelijkheid van de bijziende geschiedenis te bezingen. MERDE aux historiens![39] Het is als dansen op de vulkaan: spotten met zekerheden opent de verwarrende en bedwelmende sensatie van de postmoderniteit.[40] De geschiedenis is een dure en overbodige luxekennis alsdus Marinetti en Nietzsche. Deze laatste verwijst naar de talrijke dagboekschrijvers die op het einde van de negentiende eeuw hun bestaan zin geven. Walging en angst te veel met zichzelf bezig te zijn, blijven niet uit. De introspectie wordt een collectief goed: voorheen dalen enkel zonderlingen af in hun diepste ik, nu is het de “maladie du siècle” die epidemisch uitbreidt en een volledige klasse in haar Freudiaanse greep houdt. Er is geen tekort aan betekenis, integendeel. Daartegen reageren de futuristen. “Er is iets wonderlijks gebeurd, iets zo vreemd dat ik het opschrijven moet…” schrijft Mary Shelley in 1818.[41] In de burgerhuizen klinkt geregeld papiergeritsel en pennengekras, af en toe onderbroken door de tragische jammerklacht, net zoals je nu getik op het klavier herkent af en toe onderbroken door het gevloek bij een verloren stuk tekst. Sociale groepen die over tijd beschikken, houden hun “nerveuze apparaat” als een kleinood onder het vergrootglas om de “oneindige complicaties” van hun leven aan het papier toe te vertrouwen en de ziekelijke Mr. Hyde van zich af te schudden.[42] Op het einde van de eeuw, in 1897, noteert Jonathan Harker, de hoofdfiguur uit Dracula, dat hij tevreden is met zijn gedetailleerde aantekeningen want “er gebeuren hier zulke vreemde dingen” dat hij er zich onbehaaglijk bij voelt.[43] Bram Stokers grafelijk monster uit Transsylvanië is de zondebok die de Europese burgerlijke angst belichaamt voor chaos, seks, waanzin, het irrationele en Darwins aap die het geordende, genormeerde bestaan bedreigt. Als de burger het bloeddorstig hart van de vampier doorboort realiseert hij de offerdood en herstelt de morele orde zich. De vampierfascinatie is in de negentiende eeuw wijd verspreid.

Oorlog[bewerken | brontekst bewerken]

Zodra de meerderheid van de arbeiders tot de conclusie komt dat oorlogen barbaars, diep immoreel, reactionair en tegen het belang van het volk zijn, dan worden oorlogen onmogelijk.

Rosa Luxemburg (rechts) in 1910: "Er kunnen slechts oorlogen gevoerd worden als de arbeiders deze als rechtvaardig en noodzakelijk zien of ze ten minste lijdzaam aanvaarden."

In 1885 verschijnt de roman Germinal. Emile Zola (1840-1902) voert er in de steenkoolmijn een krachtig trekpaard ten tonele dat elke dag kolen naar de liftkoker sleurt. Het kent geen rust en zal de mijn nooit verlaten: het is blind en te groot geworden om door de liftschacht te kunnen. De metafoor gaat echter verder dan Zola kon bedenken. De metafoor beperkt zich niet tot de blindheid, de gevangenschap en de dwangarbeid van het proletariaat. De jarenlange mijnenarbeid bereidt de povere massa voor op een ander assen- en gangenstelsel dat er in werking en uitzicht nauwelijks van verschilt. Veertigduizend kilometer loopgraven met een ijzeren discipline, orde, hiërarchie, helmen en plunjes, stutwerk, het decauvillespoor en de karretjes, drinkflessen, ontploffingsgevaar… de mijn is één grote les in onderdanigheid. De eerste wereldoorlog heeft op het eerste zicht geen ontstaansreden. De aanslag van Gavrilo Princip is hoogstens een aanleiding, in geen geval een oorzaak. De werkelijke oorlogsdrang vindt zijn oorsprong bij de oude machtselites – met familiebanden over de naties heen – bedreigd door de emancipatorische strijd van socialisten en feministen. Hun nationalistische tegengif offert er uiteindelijk een hele generatie voor op.[44] Even denkt Rosa Luxemburg dat het nationalisme op zijn laatste voeten loopt, dat het een voorbijgaande fase is waarna het internationale proletariaat voor de ‘groepsbinding’ zorgt. In 1913 poogt ze Duitse arbeiders te overtuigen om niet ten strijde te trekken tegen hun collega’s. Haar openbare ongehoorzaamheid leidt haar naar het gerechtshof waar ze het Pruisische bewind op de korrel neemt. “Er kunnen slechts oorlogen gevoerd worden als de arbeiders deze als rechtvaardig en noodzakelijk zien of ze ten minste lijdzaam aanvaarden. Maar zodra de meerderheid van de arbeiders tot de conclusie komt (…) dat oorlogen barbaars, diep immoreel, reactionair en tegen het belang van het volk zijn, dan worden oorlogen onmogelijk. (…) Het is aan het volk om het besluit te nemen of het wel of niet oorlog gaat voeren (…) aan de arbeiders en arbeidsters, jong en oud, en niet aan de minderheid van het volk dat het zogeheten uniform des konings draagt.”[45] De oorlog die korte tijd na haar pleidooi een feit is, brengt ze gemuilkorfd in de gevangenis door.

Startschot[bewerken | brontekst bewerken]

"Hoor arme donders, altijd de lul in 'leven, geslagen, uitgeperst, eeuwig en altijd zwetend, ik waarschuw jullie dat als de groten van de aarde interesse voor jullie beginnen te krijgen, dan is 't omdat ze op het slagveld gehakt van jullie willen maken... (...) 't Begint met liefde voor het volk."

Walter Benjamin in 1928

De aanslag op de Oostenrijkse kroonprins in de zomer van 1914 markeert het einde van de negentiende eeuw. Princip geeft met een in België gemaakte Browning letterlijk het startschot voor een even korte als bloederige twintigste eeuw.[46] Decadenten en futuristen zien het einde van de geschiedenis gerealiseerd in een gewelddadige tabula rasa die een einde zou maken aan alle oorlogen. Thomas Mann komt in augustus 1914 woorden tekort om de verdorven burgerlijke maatschappij aan te klagen. De oude wereld lijkt op een dier in ontbinding waarin het wemelt van maden. De oorlog is een hygiënische noodzaak. “Het was zuivering, bevrijding wat wij voelden, en een nieuwe hoop.”[47] En zelfs de immer afstandelijke Max Weber bedwingt zich in 1914 niet: de oorlog is, ongeacht het resultaat “groots en wonderbaarlijk.”

Nooit eerder realiseert een oorlog zoveel gruwel. Het aantal slachtoffers en de omstandigheden waarin men tussen 1914 en 1918 terecht komt, vergen veel verbeeldingsvermogen om er maar een glimp van voor de geest te halen. Sinds de elfde minuut van het elfste uur van 11 november 1918 is de permanente oorlog een feit, in tegenstelling tot wat geschiedenisboeken beweren. De oorlog is niet voorbij: weduwes krijgen hun man niet terug, moeders krijgen hun zoon niet terug en wezen krijgen hun vader niet terug. De gruwel is niet voorbij: de man met het gebroken gezicht, de invalide, de blinde, de kreupele, de mismaakte, de psychisch beschadigde, overal duiken ze op, op pleinen, op straathoeken en in kerken. Er is geen dorp of stad in Europa waar je ze niet tegen komt. De slachtpartij is niet voorbij: ze staat in het collectieve en individuele geheugen geprent en is een tastbare maar moeilijk te verwoorden realiteit. Wie terugkomt spreekt nauwelijks een woord. Restanten in het landschap, officiële herdenkingen, weduwen- en oorlogspensioenen confronteren de Westerse beschaving tot op heden met de vier jaar durende slachting. En toen kwam de Spaanse burgeroorlog, de Tweede Wereldoorlog, Korea, Algerije, Vietnam, de Koude Oorlog, de Falklandoorlog, drie Golfoorlogen…, om er een paar te noemen. Oorlog nestelt zich in het denken. De tweede wereldoorlog zou de eerste moeiteloos overtreffen. Heldhaftige en beschamende herinneringen worden achteraf herschreven en hervormd. De geschiedenis zwijgt over het bevel te doden. Nooit gaat het over het oorlogsplezier, de lust, het genot om te doden, te folteren, te roven, te verkrachten en te vernederen.[48]

Na de oorlog zou het dagelijkse leven nooit meer de eerdere contouren vertonen. De verloren generatie vervloekt de academische geschiedenisles en de idee dat er uit het verleden te leren valt: Historia est Magistra Vitae? Die les camoufleert de chaos, de wanorde en de onregelmatigheden die de geschiedschrijving zelf kenmerken. Het onderwijs verandert de geschiedenis in een onmetelijke ketting met feiten als edelstenen, die zoals Walter Benjamin even later cynisch opmerkt, zich laat lezen als een Paternoster om de angst voor het heden te bezweren.[49]

Het Surrealistisch manifest[bewerken | brontekst bewerken]

Deze zomer zijn de rozen blauw; het bos is van glas. De aarde gehuld in haar mantel van groen doet me even weinig als een spook. Leven en ophouden te leven zijn denkbeeldige oplossingen. Het bestaan is elders.”

— Slotwoord, eerste surrealistische manifest.
Op 26 april 1937 bombarderen Duitse en Italiaanse bommenwerpers de Baskische stad Guernica. Het eerste Europese terreurbombardement zou herhaald worden in ondermeer Rotterdam (foto) en Dresden en in Kortrijk, Lokeren en Mortsel. Al deze steden werden grotendeels vernield. Picasso schilderde toont Guernica tijdens het bombardement: de chaos is voelbaar. Achtergrond en voorgrond tonen geen verschil tussen binnen en buiten. Wie in de jaren tachtig en negentig op de sociale school in Kortrijk kwam studeren, kon niet naast het werk kijken. De oude huissocioloog had het naast zijn bureau hangen.

De wereld na 1918: surréalité[bewerken | brontekst bewerken]

Na de oorlog stelt André Breton zijn opvattingen omtrent het surrealisme te boek. Het Manifeste du Surrealisme uit 1924 protesteert tegen het dominante rationalisme, de logica en de optimistische grote verhalen die uitmonden in de wereldbrand. Geïnspireerd door Sigmund Freud en Karl Marx stelt de surrealist de vrije associatie, de droom en het onbewuste centraal. Na de Somme, Verdun en Passendale is het duidelijk dat het irrationele mensen drijft. Daaraan toegeven en het innerlijke bevrijden van de burgerlijke barrières van staat en gezin, religie en moraal moet de herhaling van de oorlog vermijden. Surréalité versmelt ogenschijnlijke tegenstrijdigheden: droom en werkelijkheid. Het is geen puur artistieke beweging. De surrealist speurt naar de duistere diepte van de menselijke geest via de interesse in zelfmoord, l’écriture automatique en doelloze wandelingen, een absoluut non-conformisme en het afzweren van reguliere arbeid, de lofzang op l’amour fou en het frequenteren van bordelen. Volle inzet is vereist. In tegenstelling tot de ‘l'art pour l'art’ van het decadentisme streeft de beweging niet naar instant egocentrisch genot, maar ageren ze met een intentie die lijkt op het communisme. Schrijver-dichter Georges Bataille, schilders Salvador Dali en Rene Magritte, fotograaf Man Ray en regisseur Luis Bunuel zijn partijleden. Afwijken van de leer wordt niet geduld. Anders is de surrealistische en communistische revolutie onmogelijk.

De wereld na 1945: Cobra[bewerken | brontekst bewerken]

Het Belgische surrealisme mondt na de tweede wereldoorlog uit in de Cobrabeweging met de Brusselaar Christian Dotremont voorop. Cobra presenteert het surrealisme in een ‘verbeterde’ vorm. Bij de opening van de eerste tentoonstelling in 1949 spreken de kranten schande over de afstotelijke provocatie. "Geklad, Geklets en Geklodder in het Stedelijk Museum" kopt Het Vrije Volk. Cobra slaat een andere weg in maar heeft veel van doen met het surrealisme: de afwijzing van het individualisme en het planmatige, de voorkeur voor samenwerking, creativiteit, fantasie en spontaniteit.[50] Inspiratie halen ze bij kinderen, geestelijk gehandicapten en primitieve samenlevingen. Constant gaat in zijn manifesten in op de maatschappelijke rol van de kunstenaar en schildert, gestimuleerd door de dreigende Koreacrisis, oorlogsverschrikkingen. Massa’s schilderijen, tekeningen en prenten vormen de serie ‘Verschroeide aarde’ en ademen de sfeer van angst, chaos, destructie, dreiging, paniek en geweld. De motieven doken eerder op in Picasso’s ‘Guernica’. [51] Waar Picasso agressieve, puntige vormen gebruikt, schildert Constant kinderlijk: een radeloze vrouw met een dood kind, een brandend huis, een gevallen fietser, hulpelozen die hun handen ten hemel heffen tegen een achtergrond van destructie. Noch het Surrealisme, noch de Cobrabeweging, noch de hippiebeweging verhinderen de ruwweg 170.000.000 oorlogsslachtoffers in de afgelopen twintigste eeuw (en niet alleen de zes miljoen joden waarover de schoolboeken schrijven). Democide is grootschalig dodelijk staatsgeweld tegen ongewapende burgers. Deelverzamelingen zijn: genocide (een bewust geplande vernietiging van een bevolkingsgroep), Holocaust (de Jodenvervolging in de tweede wereldoorlog) en de hecatombe (een eerder onbedoelde grootschalige slachting als ‘collateral damage’ van een ziekelijke, roofzuchtig winstbejag.[52]

Democide[bewerken | brontekst bewerken]

Dachau: Arbeid Macht Frei

Zou elke seconde van ons leven zich oneindig herhalen, dan zijn we vastgenageld aan de eeuwigheid zoals Jezus Christus aan het kruis. Dat is een verschrikkelijk vooruitzicht. In de wereld van de eeuwige terugkeer rust op elke handeling het gewicht van een ondraaglijke verantwoordelijkheid. Daarom noemde Nietzsche de idee van de eeuwige terugkeer de zwaarste last (das schwerste Gewicht).

Uit het meest sinistere boek ooit, de ‘Statistics of Democide’ blijkt dat vier regimes meer dan tien miljoen mensenlevens op hun geweten hebben, elf regimes vermoordden meer dan één miljoen burgers.[53] Saddams Irak behoort ‘slechts’ tot de groep van zevenenveertig regimes met meer dan honderdduizend doden. Holocausttheorieën die zich vastbijten in het antisemitisme en de kwaadwillige nazitop werken geruststellend maar overschreden hun houdbaarheidsdatum. De theorieën stellen een groepje met bizarre meningen verantwoordelijk voor het uitroeien van joden, zigeuners en gehandicapten. De Holocaust beschouwen als een diepe collectieve morele ontsporing – die eigen is aan de bureaucratische mens in de twintigste eeuw – is niet alleen juister, het is vooral verontrustender. Het betekent dat de massale vervolging, met technologie, bureaucratie, repressie- en manipulatie morgen op een andere locatie en tegen een andere groep kan plaatsgrijpen. Het probleem is zoals Daniel Goldhagen het uitdrukt, “de soepelheid, de ongelooflijke soepelheid” van de razzia’s, de stiptheid van de treinen en de efficiëntie van de executies. De Holocaust was geen zoveelste antisemitische gruweldaad die de Europese geschiedenis kenmerkt, beklemtoont Geert Mak in 'In Europa'. Het was een bureaucratisch exces waaraan honderdduizenden Europeanen probleemloos deelnamen omdat ze de orde en de regelmaat van het kantoor hoger waarderen dan hun eigen geweten. Sebastian Haffner beschrijft Albert Speer in 1944 in 'The Observer'. Geen protserige nazi, maar briljant, hoffelijk en niet corrupt, een klasseloze technocraat die carrière zal maken. Die lichtheid, dat niet-nadenken, dat conformisme bedient de schrikwekkende machinerie tot het uiterste. Is de studie van het non-conformisme mogelijk een antigif voor genocide?

Het Cyborgmanifest[bewerken | brontekst bewerken]

"Like city lights, receding…." William Gibson, 1984.

A consensual hallucination experienced daily by billions of legitimate operators, in every nation, by children being taught mathematical concepts… A graphic representation of data abstracted from the banks of every computer in the human system. Unthinkable complexity. Lines of light ranged in the non space of the mind, clusters and constellations of data. Like city lights, receding….

In 1960 omschrijven een werktuigkundige en een psychiater de cyborg als een mens die zich met technologie klaarmaakt voor de ruimtevaart. Die idee zou de sciencefictionliteratuur veranderen en de toekomstbeelden van H.G. Wells en Jules Verne voorgoed achter zich laten. SF is gefascineerd door het levensraadsel en Darwin, die de unieke, uitverkoren mensgedachte doorprikt.[55] De maakbare mens concretiseert zich in militaire projecten en de eerste stappen op de maan in 1969. In 1985 roept Donna Haraway de cyborg uit tot een emancipatiesymbool. In haar Cyborgmanifest vervaagt de scheiding tussen organisme en machine. Haar cyborg doet denken aan de romans van Philip K. Dick, en de aanzienlijk latere mijlpalen in de filmgeschiedenis: 'Blade Runner', ‘Total Recall', ‘A Scanner Darkly’ en ‘Minority Report’.[56] Dick stelt de vraag hoe technologie persoonlijke vrijheden aan banden legt om controle en veiligheid te garanderen en hoe de publieke ruimte en het menselijk gedrag militariseert. De computer is een hersenuitbreiding, brillen, hoorapparaten, pacemakers, lenzen, kunstgebitten, stoma’s, hartkleppen, protheses, kunstheupen, kunstmatige ledematen, auto’s, gsm en gps zijn meer dan “the extensions of man” of de verlengstukken van de gedisciplineerde lichamen, om Marshall McLuhan te citeren. Technologie blijft niet buiten het lichaam.

A consensual hallucination[bewerken | brontekst bewerken]

De mens wordt ontworpen, gevoed en gerepareerd door genetische manipulatie, agrarische biotechnologie en de nanogeneeskunde, hij verbetert en onderhoudt zich met cosmetische chirurgie, fitness- en dieetprogramma’s. Mensen zijn cyborgs: wezens waar natuur en techniek in elkaar vloeien, op het ruimteschip dat ‘aarde’ heet. In dit tijdperk verdwijnen de industriële tegenstellingen tussen mens en dier, tussen privé en publiek, tussen wetenschap en ideologie, tussen tastbaar en ontastbaar. Onzichtbare, mobiele elektronica verbindt alles met alles tot een alwetend netwerk. De macht zit in onwaarneembare elektromagnetische golven en signalen.

Cyborgs zijn informatieverwerkers die via bytes, codes en taalsystemen tot autonome besluitvoering komen. Alles is codering: de geboorteregeling, het schoolmanagement, de bedrijfsvoering, het bestuur van het land, de oorlogsvoering en het elektronisch huisarrest. De kern van de mens - het DNA- herleidt tot een code die het onderscheid tussen lichaam en geest opheft. In de netwerkwereld is men geen panoptisch individu maar een knooppunt van mail, bankgegevens, belastingen, patiëntendossiers, de elektronische studievoortgang, het sociaal netwerk, de klantenkaart en het opvattingenverklappend internetzoekgedrag... het netwerk kent je beter dan jezelf.

Wie technologie en de toegang beheerst (de staat, het bedrijf of de hacker) heeft macht. Daar schuilt de onderdrukking die zich niet langer laat opdelen volgens de klassieke tegenstellingen. Vrouwen, senioren, armen, personen met een handicap, migranten zijn niet per definitie gemarginaliseerd. Hun digitale identiteit staat los van de aangeboren eigenschappen leeftijd, ras, geslacht, handicap of klasse. Verzet tegen discriminatie is zinloos, want een cyborg lààt zich niet discrimineren. De cyborg is een sociale en fysieke realiteit die zich niet laat intimideren door technologie. Hij gebruikt het als voordeel. De cyberwereld biedt gereedschappen om onderdrukkers te ontwapenen. Technologie geeft de macht om je identiteit te ontwerpen. Als je kunt kiezen wie je bent, verdwijnen tegenstellingen en hiërarchie.

Eduard Bohlen[bewerken | brontekst bewerken]

In 1904 kreeg von Trotha de opdracht de opstand van de Herero en de Nama in Duits Zuidwest-Afrika de kop in te drukken en vaardigde tijdens deze campagne het beruchte Vernichtungsbefehl uit. Genocide of psychologische oorlogsvoering? In 1905 was ongeveer 75% van het Herero-volk dood en kreeg Von Trotha de orde "Pour le Mérite".

Buitensporige kapitalistische honger veroorzaakt de globaliserende crisis en houdt haar veroorzakers buiten schot. Die crisis treft armen in het Noorden en Zuiden. Katrina toverde New Orleans om tot Saramago’s stad der blinden. De National Guard was nodig om de massa in te tomen en zet zo het verband tussen armoede en geweld in de kijker. Zo’n ordemacht van 65.000 man is er niet in Afrika. Op 5 september 1909 loopt het Duitse schip, de Eduard Bohlen in een dikke mist vast op een zandbank voor de Namibische kust. De wereldkaart van toen kleurt het gebied in als Duits Zuid West-Afrika. Tegenwoordig fotograferen toeristen het scheepsgeraamte als een attractie. Het ligt niet langer voor de kust, maar in de woestijn. De klimaatcrisis deed zijn werk. Wat je weinig leest is hoe de inheemse bevolking zich in 1909 tegen de schipbreukelingen verzette en hoe generaal Lothar von Trotha er met een genocide op reageerde. Von Trotha liet de bevolking sterven van dorst, organiseerde concentratiekampen en een slavenverkoop. Harald Welzer ziet in dit verhaal de blauwdruk voor de toekomst.[57] Het scheepswrak symboliseert dat de klimaatsverandering behalve een milieuprobleem een zaak is van rechtvaardigheid. Emancipatie is het codewoord. The Battle of Seattle toonde in 1999 de vele gezichten van de tegenbeweging van het wereldkapitalisme: angstwekkend chaotisch en inspirerend poëtisch. De verzetscoalitie stelt een veelheid van wereldproblemen aan de orde, beschikt over een rits actiemiddelen en alternatieven voor het kwaad van de mondialisering.[58] Sinds 1999 veranderde het probleem nauwelijks. Als oorzaak wordt vaak opgeworpen dat de activisten geen overkoepelende filosofie hebben en dat ze tegenstrijdigheden formuleren. Die beschuldigingen worden altijd tegen de activisten geuit: de hippiebeweging, de arbeidersbeweging, de vrouwenbeweging, de mensenrechtenbeweging… Het establishment krijgt bij het ontbreken van een mediagericht manifest de ruimte om de beweging in negatief voor te stellen en de werkelijke boodschap te laten verdwijnen.

Andersglobalisten[bewerken | brontekst bewerken]

De gemaskerde en identiteitsloze Subcomandante Marcos uit Chiapas symboliseert de anti-leidersidee. Zijn masker is een spiegel en in die zin is Chiapas geen lokale maar universele strijd.

Als er geen coherente volksbeweging, geen manifest of een leider is, hoe valt dit fenomeen dan te typeren? De figuur van de gemaskerde en identiteitsloze Subcomandante Marcos uit Chiapas symboliseert de anti-leidersidee. Marcos’ masker is een spiegel. “Hij is homoseksueel in San Francisco, zwart in Zuid-Afrika, een Aziaat in Europa, een Amerikaan van Mexicaanse afkomst in San Ysidro, een anarchist in Zuid Spanje, een Palestijn in Israel, een Maya-indiaan in de straten van San Cristobal, een jood in Duitsland, een zigeuner in Polen, een Mohawk-indiaan in Quebec, een pacifist in Bosnië, een vrouw alleen om tien uur in de metro, een boer zonder land, een bendelid in de sloppen, een werkloze arbeider, een ongelukkige student en, natuurlijk een Zapatista in de bergen.”[59] Wij zijn de leiders die we zoeken. In die zin is Chiapas geen lokale maar universele strijd. De Zapatisten richten zich niet tegen de Mexicaanse regering maar tegen het neoliberalisme. Ze staan model voor een wereldgebeuren dat begon bij de koloniale verovering. Er is niet één beweging, maar duizenden, rizomatisch verbonden. Internet is de sleutel tot inzicht in de veranderende politieke organisatie. Het antiglobalisme is “het vleesgeworden internet”, schrijft Naomi Klein. Er is geen centraal punt, enkel continu veranderende verbindingen, als variatie op de anarchie waar iedereen samenwerkt en beslist: mondialiseren moet, maar zonder dat mensen de greep verliezen.

De beweging streeft niet naar één alomvattende wereldregering – dat zou dictatoriaal zijn -, maar naar een netwerk van plaatselijke initiatieven en tijdelijke structuren met rechtstreekse democratie, vrijheid en gerechtigheid. De Zapatistas confronteren het kapitalisme met de autonome zone. Als de demonstranten geen manifest hebben, is dat een overwogen keuze. Activisten vormen geen front, maar omsingelen het doel. Het siert hen afstand te houden van de edelmoedige manifesten en dat ze redelijk democratisch de volgende verzetsfase ontwikkelt. Misschien ontstaat uit die chaos een wereldbeschermingsplan met de vele werelden daarin, zoals de Zapatistas zeggen. Anders is de kans op geweld uit pure overlevingsdrang groot.

Rizomatische of MP3-macht[bewerken | brontekst bewerken]

Scientia potentia est” of kennis is macht stelt Francis Bacon. Dat geldt dubbel in de informatiesamenleving.

Het huidige machtsmodel is niet vergelijkbaar met een piramide of een panopticum. De macht in de infosamenleving functioneert als een Ipod of een rizoom. Het rizoom past het best bij anarchistische en emancipatiebewegingen, terwijl het Ipodmodel het kapitalistisch militaire systeem benadert.[60] Een Ipod is zo te programmeren dat het enkele stukken uit zijn repertoire speelt. Flexibele organisaties, zoals ziekenhuizen, leeromgevingen, bedrijven of gevangenissen oefenen slechts enkele van hun vele functies uit. In organisaties van de oude stijl liggen de verbindingen vast. Een Ipod kan alle volgordes en klassementen aan en functioneert als een bewegend en volgens meerdere dimensies roterend panopticum. Arbeiders en bedienden kennen geen vaste functies noch lineaire carrières. Personeel knippen of plakken en jobhoppen lopen als rode draden door flexibele organisaties. Levenslang leren klinkt als een veroordeling en komt in de plaats van een in tijd en ruimte afgebakende opleiding. Organisaties zijn niet langer structuur maar proces. Hamvraag is: wie is de laser, de processor in het machtscentrum? Die heeft willekeurige toegang tot het geheel. “Scientia potentia est” of kennis is macht stelt Francis Bacon. Dat geldt dubbel in de informatiesamenleving.

De markt van veiligheid en geluk[bewerken | brontekst bewerken]

Naomi Klein shreef onder meer De shockdoctrine. De opkomst van rampenkapitalisme

“Achter een schone gevel steekt vaak een hoop rotzooi.”

Naomi Klein citeert haar grootvader, een striptekenaar bij Disney.

Verliest de maatschappij haar tolerantie ten aanzien van risico en onzekerheid? Bij de aanvang van dit manifest opperden we dat de productie van veiligheid, orde en hygiëne en de reductie van onveiligheid, onzekerheid en onreinheid een doordringend motief is in het Westen. In de hoogtechnologische maatschappij maakt het geloof in wetenschap plaats voor een toenemend risicobewustzijn en een dalende risicoacceptatie. Het contraproductieve karakter van wetenschap en industrie mondt uit in een angst waar weinigen aan ontsnappen omdat de oorzaak de metamorfose van de samenleving zelf is.[61] Toch is het verlangen naar vitale vrijheid én veilige condities misleidend: absolute veiligheid is noch bereikbaar, noch wenselijk, noch nodig. De vraag “hoeveel veiligheid willen we tegen welke prijs?” is een politiek-filosofisch dilemma met wortels in een ver verleden en naargelang de context andere invullingen kreeg. Is de democratische rechtstaat in staat om het precaire evenwicht tussen veiligheid en vrijheid, tussen veiligheid en welzijn te optimaliseren?

De vraag om gedrag dat tot voor kort als hinderlijk werd aanzien, strafbaar te maken, stijgt.[62] Het gevaar schuilt erin dat de welzijnsproblematiek van de meest kwetsbaren zich vertaalt als een onveiligheidsprobleem voor de minst kwetsbaren.[63] De beheersingsdrang leidt tot een groei van politie, controle, het observeren, screenen en voorspellen van gedrag en het klasseren van individuen en groepen overeenkomstig het risico dat zij weerspiegelen.[64] Een onkritische strijd tegen criminaliteit en onveiligheid mondt uit in marginalisering, stigmatisering, uitsluiting en criminalisering van illegalen, bedelaars, steuntrekkers, druggebruikers, prostituees omwille van een abstract risico, een “dangerosité.”[65] Die gedwongen sociale uitsluiting aan de “onderkant” van de maatschappij kent zijn spiegelbeeld in de zelfgekozen uitsluiting “at the top.” Gated communities verzamelen als microkosmossen gelijke gegoeden die elke onaangename confrontatie met de “gevaarlijke klassen” vermijden door zich terug te trekken in een hermetisch afgesloten en bewaakte zone. Veiligheid wordt zo koopwaar, beschikbaar voor wie het zich kan veroorloven, op de markt van veiligheid en geluk.

Het manifest van de angst[bewerken | brontekst bewerken]

95 stellingen om te eindigen

“De waarheid is amper een dag houdbaar, maar onze herinnering eraan is altijd vers.”

Elk manifest roept op basis van de geschetste inzichten op tot iets. Marx en Engels hebben genoeg van de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, Marinetti heeft lak aan jong en oud, Breton verzoent het rationele met het irrationele. Haraway beëindigt alle tegenstellingen. De Noord-Zuid tegenstelling van Klein is niets anders dan het kapitalistische probleem dat Marx in 1848 schetste. Wij eindigen met 95 stellingen, die we niet als Luther indertijd aan de kerkpoort in Wittenberg timmeren, maar die we afvuren als lichtkogels op de angstspoken, niet om hen te bedwingen maar om ze te lokaliseren.

Veiligheidsvrees[bewerken | brontekst bewerken]

1. Vroeger leidde een strafrechtelijke inbreuk tot preventie of repressie.

2. Risicoreductie is nu de doelstelling, voorzorg en vroegsignalering zijn de werkinstrumenten.

3. Elektronische dossiers duiden probleemkinderen aan voor ze probleemgedrag stellen, de geneeskunde geneest kinderen voor ze ziek worden en spoort stoornissen op voor ze zich stellen.

4. ‘Terroristen’ worden gearresteerd voor ze een plan hebben, sekten zijn gestigmatiseerd voor ze begrepen worden.

5. Het huidige klimaat veroorzaakt bij het geringste afkeuring, verontwaardiging en paniek.

6. De vraag om hinderlijk gedrag strafbaar te maken, stijgt.

7. En toch, er is geen spectaculaire toename van allerhande risico’s.

8. Er is een verhoogd bewustzijn en verlaagde tolerantiesdrempel voor onzekerheid.

Geschiedenis? Genoeg![bewerken | brontekst bewerken]

9. Elke generatie denkt dat zij voor het eerst de ernst van de problemen ziet.

10. Die geschiedenisonderdrukking leidt tot analyses zonder visie.

11. Gebrek aan historisch besef is als spookrijden: behoorlijk gevaarlijk.

12. Bezorgdheid om de veiligheid is geen uitvinding van de late twintigste eeuw.

13. Veiligheid is in geschiedenis vaak een koopwaar.

14. Het veiligheidsdebat is zo oud als de mens.

15. Historische sociologie/psychologie/criminologie/ biologie kunnen veel belichten.

Weerzin van welzijn[bewerken | brontekst bewerken]

16. Sinds de negentiende eeuw is veiligheid een welzijnsthema.

17. Macht en kennis gaan samen.

18. Veiligheid is het socialiseren, disciplineren en het compenseren van randgroepen.

19. Het welzijnswerk is noch menslievend, noch een verworvenheid van de groepen tot wie het zich richt.

20. Welzijn draait om veiligheid en sociale beheersing. Het voelt niet onderdrukkend aan.

21. Instituties in het welzijns- en veiligheidswerk creëren sociale en veiligheidsproblemen.

22. Die instituties bewijzen niet alleen hun onmisbaarheid, ze ontnemen burgers hun verantwoordelijkheid en mondigheid.

23. De oorsprong van het welzijnswerk heeft weinig te maken met een burgerlijk geweten of een verantwoordelijkheidsgevoel maar is verbonden met de veiligheidszorg.

24. Menslievende verenigingen houden in de negentiende eeuw de arbeidersklasse onmondig om de oorlog van arm tegen rijk te vermijden.

25. Dat het welzijnswerk tot armoede en afhankelijkheid én tot rijkdom en beheersing leidt, wordt in de negentiende eeuw erkend.

26. Nu hebben we het over emancipatie, hulp en samenwerking.

Weg met wetenschap?[bewerken | brontekst bewerken]

27. Het is fout te denken dat wetenschappelijke etiketten de werkelijkheid neutraal registreren. Ze versterken en bevestigen deze.

28. Als mensen situaties als werkelijk definiëren, dan zijn de consequenties werkelijk.

29. Wetenschappers formuleren beleidsmaatregelen mét consequenties en scheppen realiteiten, mensen zijn dan delinquent, ziek of afwijkend.

30. In de welzijnswereld hoor je geregeld dat veiligheid te veel aandacht krijgt en het voorbehouden is aan populistische of extreem rechtse partijen.

31. Deze attitude resulteert in een paradoxale kloof tussen geprivilegieerde intellectuele minderheid en de zorg van de bevolking.

32. De progressieve intellectuele attitude negeert echte overlastplegers, terwijl de politiek/bevolking hen marginaliseert, stigmatiseert en criminaliseert.

33. Migranten, illegalen, bedelaars, daklozen, verslaafden, prostituees zijn “gevaarlijke klassen” en een risico voor de “tevreden klasse.”

34. De intellectuele angst is dubbel.

35. Enerzijds is er de vrees dat de overheid het thema aangrijpt voor een repressieve samenleving of een democide.

36. Anderzijds is er de vrees dat burgers de zwakke staatsmacht aangrijpen om het recht in eigen handen te nemen en de Hobbesiaanse oorlog van allen tegen allen realiseren.

37. De intellectuele weerstand zorgde dat het thema veiligheid veel te laat en onjuist op de politieke agenda kwam.

Bang voor beleid?[bewerken | brontekst bewerken]

38. Het politieke lokaliseert en bestuurt maatschappelijke driften maar onttrekt zich niet aan de tijdsgeest die onveiligheid als onwenselijk definieert.

39. Het veiligheidsbeleid is een Westerse tendens en is een drijvend, sturend en slaand argument om problemen die voorheen onder de welzijnsnoemer vielen, aan te pakken.

40. Vanuit een neoliberale hoek ontstond een veiligheidsdiscours met termen als responsabilisering, professionalisering, privatisering en commercialisering.

41. De veiligheidszorg verschoof een exclusieve politietaak naar een gedeelde verantwoordelijkheid tussen burgers en een wildgroei aan nieuwe veiligheidsberoepen.

42. Politiek en beleid besteden buitenproportionele aandacht aan criminaliteit en onveiligheid. Het thema stond na de tweede wereldoorlog nooit zo druk op de agenda.

43. Electorale berekening herleidt het veiligheidsthema tot een slogan.

44. Omdat de burger een lastige en verwende klant is springt de overheid van links naar rechts (vooral naar rechts eigenlijk) om de burger te bedienen op onmogelijke willetjes.

45. Het populisme van het veiligheidsbeleid van de overheid staat paradoxaal op de intellectuele veiligheidsvisie.

46. De weg naar een autoritair populisme is geplaveid met veiligheidszorg, angst, kordate beleidsmaatregelen en actie.

De schrikwekkende staat?[bewerken | brontekst bewerken]

47. Er is niets in ons volkskarakter dat een democide uitsluit. Daarvoor moet je de afgelopen jaren naïef zijn gebleven. Het probleem zit in de soepelheid, de stiptheid en de efficiëntie van de organisatie.

48. Een krachtige staat kenmerkt zich door haar geweldsmonopolie, het centraal bestuur en de bescherming van het particuliere eigendom, maar is niet automatisch veilig.

49. Een flexibele staat biedt diverse sociale groepen bestuursinvloed en zorgt zodoende voor veiligheidsscheppende maatregelen.

50. Het huidige krachtige, flexibele systeem stimuleert geschoolde burgers met eigendom tot participatie (categorie 1) maar beperkt de invloed van groepen zonder scholing en bezit (categorie 2).

51. Veiligheidsproblemen zijn vanuit de eerste categorie geformuleerd. De tweede categorie heeft geen inspraak.

52. Op de papieren ruïnes van de afbrokkelende verzorgingsstaat herrijst een postmoderne, digitale veiligheidsstaat die onveiligheid en risicoreductie als organiserende principes heeft.

53. De erosie van de politieke legitimiteit, de de- en relocaliserende globalisering begeleiden dit proces.

54. Een grondrecht op veiligheid is eenzijdig en onevenwichtig.

55. Veiligheid en vrijheid zijn communicerende vaten, zoals gelijkheid en vrijheid dat zijn.

56. Een “overheid in regressie” richt zijn pijlen op “realiseerbare” projecten en stelt de burger mee verantwoordelijk voor zijn veiligheid, liever dan een antwoord te geven op brede, maatschappelijke onzekerheden.

57. Dystopia betaalt de onkritische criminaliteitsbestrijding en het onvoorwaardelijke veiligheidsstreven met vrijheid en gelijkheid.

58. Zuiverheid is het gevaarlijkste woord op deze planeet. Waar dat opduikt volgt Auschwitz.

Ontzag voor onderwijs?[bewerken | brontekst bewerken]

59. Het streven naar veiligheid is als het bedrog van een tiran.

60. Onzekerheid maakt vrij en emancipeert: leer leven zonder zekerheid.

61. Het individualiseren van veiligheidsproblemen leidt tot normaliseren, controleren, corrigeren en dresseren en maakt ‘illegalen’, vreemdelingen, criminelen, vrouwen, kinderen, zieken, waanzinnigen, gevangenen tot effect en object van macht én wetenschap.

62. Onveiligheid is het eigentijdse label voor buurtproblemen, werkloosheid, taalproblemen..

63. Een voorwaarde om een genocide te realiseren, is het conformisme van daders, slachtoffers en omstaanders.

64. Het bestuderen van het non-conformisme moet voor studenten verplicht zijn.

65. De vraag naar de noodzakelijkheid, de relevantie en de wenselijkheid van veiligheidsopleidingen is normatief.

66. Veiligheidsopleidingen vullen niet vrijblijvend de leemte in op de arbeidsmarkt.

67. Een kritische visie van deze opleidingen ten aanzien van de eigen bestaansvoorwaarden is noodzakelijk.

Toekomsttwijfel[bewerken | brontekst bewerken]

68. Het overheidsstreven naar veiligheidsproductie en het burgerlijke verlangen naar onveiligheidsreductie zijn respectievelijk motor en brandstof van de intolerantiemobiel.

69. Een samenleving die kiest voor veiligheid, zuiverheid en zekerheid kan niet tolerant of nieuwsgierig zijn.

70. De woorden ‘nieuwsgieren’ en ‘nieuws’ willen zeggen dat het opvallende, het uitzonderlijke, het speciale bevattelijk gerapporteerd wordt.

71. Het doordeweekse, het alledaagse of het gewone haalt de media niet.

72. Wie de werkelijkheid bestudeert aan de hand van kranten en tv krijgt een erg foute perceptie van de realiteit.

73. Kennis is macht, de stelling geldt dubbel in een informatiesamenleving.

74. Technologie is een machtsbron die handelingen mogelijk en andere onmogelijk maakt. Je onttrekken aan die macht kan niet zonder consequenties.

75. De lijfstraf uit de agrarische samenleving maakte plaats voor het controlerend toezicht (surveillance) van de industriële gedisciplineerde samenleving.

76. Tegenwoordig verschuift dit naar een prepressie en zelfveillance in de controle- en informatiesamenleving.

77. De Weberiaanse machtspiramide werd bij de industrialisatie een panoptische macht. Die maakt nu plaats voor het Ipod model.

78. Flexibiliteit, modulatie en permanente controle vervangen de geïnternaliseerde disciplinaire blik.

79. Het controlerende centrum, de panoptische surveillance (camerabewaking gekoppeld aan datasystemen) kreeg vrienden.

80. Vriend 1: de sousveillance, of de observatie van onderaf.

81. Vriend 2: de synoptische surveillance of het amfitheater waar velen weinigen observeren en

82. Vriend 3: de zelfveillance of de zelfcontrole.

83. De controlemaatschappij is rhizomatisch of polycentrisch: uiteengewaaierd in niet hiërarchische subsystemen zonder betekenis. De circulatie van toestanden met veel in en uitgangen, in een veelheid van lijnen en vertakkingen die niet vooraf vastliggen kenmerken het systeem.

84. Technofobie is antrofobie: angst voor nieuwe technologie moet geruild worden voor een kritische analyse ervan.

85. De behoefte aan veiligheid en preventie bestaat en maar wordt minstens evenveel aangepraat door ze te herdefiniëren in persoonlijke categorieën.

86. Als het om geweld gaat komen we er niet met objectieve verbanden. Subjectieve ervaringen tellen zwaar mee.

87. De onbemande straaljager kondigt de rizomatische oorlog aan. Piloten maken van negen tot vijf met een joystick slachtoffers aan de andere kant van de wereld. Het schept paniek vergelijkbaar met de V2-terreur op Londen.

88. Wat als de technologie in verkeerde handen komt? Dan gaat het Westen een nieuw Pearl Harbor tegemoet. Willen we dat vermijden? De hoogtechnologische radar hielp toen niet.

89. Het verlangen naar veiligheid is misleidend: absolute veiligheid is onbereikbaar en onnodig.

90. Hoeveel veiligheid willen we voor welke prijs, dat is dé vraag.

91. Het veiligheidsstreven neemt het karakter aan van een samenlevingsproject.

92. Het ziet er niet naar uit dat daar snel verandering in komt.

93. De commerciële markt en het onderwijs zijn zich hier erg van bewust.

94. Representatie is simulatie, organismes zijn biotische componenten, mensen zijn cyborgs, perfectie is nu optimalisatie, samenwerking is communicatie, seks is genetische manipulatie, arbeid is robotica, verstand is kunstmatige intelligentie.

95. Veiligheid is welzijn.

Navigatie[bewerken | brontekst bewerken]


Bibliografie[bewerken | brontekst bewerken]

A
  • ACHTERHUIS HANS. De markt van welzijn en geluk. Een kritiek van de andragogie. Baarn, Ambo, 1982.
  • ACHTERHUIS HANS. Het rijk van de schaarste. Van Thomas Hobbes tot Michel Foucault, Ambo, Baarn, 1988.
  • ACHTERHUIS HANS. Met alles geweld. Een filosofische zoektocht, Lemniscaat, Rotterdam, 2008.
  • ARMESTO FELIPE FERNÁNDEZ. Millennium. Een geschiedenis van de laatste duizend jaar. Contact, Amsterdam, 1996.
B
  • BAUMAN ZYGMUNT. Globalization. The Human Consequences, Polity Press, Cambridge, 1998.
  • BAUMAN ZYGMUNT. Violence in the age of uncertainty. In: Crawford A. (Ed.). Crime and Insecurity. The governance of safety in Europe. Willan Publishing, Cullompton, Devon, 2002.
  • BECK ULRICH. Risk Society: Towards a New Modernity. Sage, London, 1992.
  • BELIËN H. & VAN SETTEN G.J. (Eds.). Geschiedschrijving in de twintigste eeuw. Discussie zonder eind, Agon, Amsterdam, 1991.
  • BOOMKENS R. De angstmachine. Over geweld in films, literatuur en popmuziek, Van Gennep, Amsterdam, 1996.
  • BOUTELLIER H. & VAN STOKKOM B. Consumptie van veiligheid. Van verzorgingstaat tot veiligheidsstaat. In: Justitiële verkenningen, 5, 1995.
  • BOUTELLIER H. Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap. Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2005.
  • BOUTELLIER H. Veiligheid in verandering. In: STOL WOUTER. Basisboek integrale veiligheid. Coutinho, Bussum, 2006.
  • BOUTTELLER H. De Veiligheidsutopie. Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2002.
  • BRAUDEL FERNAND. De Middellandse zee. Het landschap en de mens, Contact, Antwerpen, 1992.
  • BURUMA Y. De dreigingsspiraal. Onbedoelde neveneffecten van misdaadbestrijding, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2005.
C
  • CÉLINE L.F. Reis naar het einde van de nacht. Van Oorschot, Amsterdam, 1993.
  • CRAWFORD A. (Ed.). Crime and Insecurity. The governance of safety in Europe. Willan Publishing, Cullompton, Devon, 2002.
  • CRAWFORD A. Fixing Broken Promises?: Neighbourhood Wardens and Social Capital. In: Urban Studies. 43, 5/6, 2006.
  • CRAWFORD A. Networked governance and the post-regulatory state? Steering, rowing and anchoring the provision of policing and security. In: Theoretical Criminology. 10, 4, 2006.
  • CRAWFORD, A. The local governance of crime: Appeals to community and partnerships. Clarendon Press, Oxford, 1997.
  • CROMBAG H.F.M., VAN KOPPEN P.J. & WAGENAAR W.A. Dubieuze zaken. De psychologie van strafrechterlijk bewijs, Contact, Amsterdam & Antwerpen, 1994.
D
  • DASSEN P. De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920, Van Oorschot, Amsterdam, 1999.
  • DE SWAAN A. Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Bert Bakker, Amsterdam, 1996.
  • DEKLERCK J. Luisteren naar de echo. Samenlevingsopbouw en de roep om een veiliger samenleving. In: BAERT H., DE BIE M., DESMET A., HELLINCKX L. & VERBEKE L. (Eds.). Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen, Die Keure, Brugge, 2003.
  • DOUGLAS M. Omgaan met onzekerheid. Multatuli-lezing 2001 Angst en onzekerheid in de moderne samenleving, Overlegcentrum voor Ethiek, Leuven, 12 mei 2001. Zie ook www.multatuli-lezing.be.
  • DRUKKER J.W. De revolutie die in haar eigen staart beet. Lemma, Utrecht, 2003.
E
  • EKIRCH R. Nacht en ontij. Een geschiedenis van het duister, De Bezige Bij, Amsterdam, 2006.
  • ELIAS N. Het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen, Spectrum, Utrecht & Amsterdam, 1982.
  • EWALD F. The Return of Descartes's Malicious Demon: An Outline of a Philosophy of Precaution. In: BAKER T. & SIMON J. (Eds.). Embracing Risk: the Changing Culture of Insurance and Responsibility. University of Chicago Press, Chicago, 2002.
F
  • FOER J.S. Dieren eten. Manteau, Antwerpen, 2009.
  • FOUCAULT M. Discipline, Toezicht en Straf. De geboorte van de gevangenis, Historische uitgeverij, Groningen, 1989.
  • FOUCAULT M. Geschiedenis van de waanzin. Meppel, Boom, 1995.
  • FRENCH M. Een vrouwelijke geschiedenis van de wereld. Meulenhof, Amsterdam, 1995.
G
  • GIDDENS A. Modernity and self-identity, Polity Press, Cambridge, 1991.
  • GINZBURG C. De Benandanti. Hekserij en vruchtbaarheidsriten in de 16de en 17de eeuw, Bert Bakker, Amsterdam, 1986.
  • GOLDHAGEN D. Hitlers gewillige beulen. Standaard, Antwerpen, 1996.
  • GOUDSBLOM J. Het regime van de tijd. Meulenhoff, Amsterdam, 1997.
H
  • HOBSBAWM E. Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991, Het Spectrum, Utrecht, 1995.
  • HOPE T. Inequality and the clubbing of private security. In: HOPE T. & SPARKS R. (Eds.). Crime, Risk and Insecurity. Routledge, London, 2000.
  • HUIZINGA J. Herfsttij der middeleeuwen. Studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. H.D. Tjeenk Willink & zoon nv., Haarlem, 1952.
  • HUYSE L. De lange weg naar Neufchâteau. Van Halewyck, Leuven, 1996.
J
  • JANSSENS D. Uitgesteld Tegenwoordige Tijd: De theorie van de documentaire in historisch en filosofisch perspectief. In: MATHIJS E. & HESSELS W. (Eds.). Waarheid en werkelijkheid. Feitelijke, fictionele en artistieke representaties van de realiteit, VUBPress, Brussel, 2007.
  • JAPIN A. Zoals dat gaat met wonderen, dagboeken 2000-2007. De Arbeiderspers, Antwerpen, 2008.
K
  • KLEIN N. No logo. Lemniscaat, Rotterdam, 2000.
L
  • LABRIE A. Zuiverheid en decadentie. Over de grenzen van de burgerlijke cultuur in West-Europa, 1870-1914. Bert Bakker, Amsterdam, 2001.
M
  • MORELLI A (Ed.). De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië. Epo, Berchem, 1996.
  • MUCHEMBLED R. De uitvinding van de moderne mens. Collectief gedrag, zeden, gewoonten en gevoelswereld van de Middeleeuwen tot de Franse Revolutie, Contact, Amsterdam, 1991.
P
  • PIETERMAN R. De Voorzorgcultuur. Streven naar veiligheid in een wereld vol risico en onzekerheid, Juridische uitgevers, Boom, 2008.
  • PLEYSIER S. & DEKLERCK J. Over hondenpoep en hangjongeren. Een verkennend onderzoek naar overlastfenomenen in parken en groenzones, In: Tijdschrift voor Veiligheid, 5, 1, 2006.
  • PLEYSIER S. Integrale veiligheid als dogma? Grenzen aan het heersende veiligheidsdiscours. In: Tijdschrift voor Veiligheid, 7, 1, 2008.
  • PLEYSIER S., G. VERVAEKE & J. GOETHALS. Het onveiligheidsgevoel onderzocht. Groeipijnen van een onderzoekstraditie in wording, In: BEYENS, K., GOETHALS, J., PONSAERS, P. & VERVAEKE, G. (Eds.). Criminologie in actie. Politeia, Brussel, 2002.
  • PONSAERS P. & BERCKMOES H. Moet er nog politie zijn? Commentaar en bedenkingen nav. de inrichting van de functie van veiligheidsbeambte. Vigiles, 2003.
  • PONSAERS P. De parabel van de ‘Broken window-theory’. Community (oriented) policing en buurtgerichtheid. In: VAN ERCK J. (Ed.). Externe oriëntering van de politie. Gemeenschapsgerichte politiezorg. Politeia, Brussel, 2003.
  • PONSAERS P. De politieke geografie van de publieke ruimte en de rol van de politie. In: PONSAERS P. &DEVROE E. (Eds.). Cahier Integrale Veiligheid 4: Publieke Ruimte. Politeia, Brussel, 2008.
  • POSTMAN N. Weloverwogen bezwaren. Tegendraadse beschouwingen over taal, technologie en onderwijs, Unieboek, Houten, 1988.
R
  • REYNEBEAU M. De eeuw van België. Lannoo, Tielt, 1999.
  • REYNEBEAU M. Een geschiedenis van België. Lannoo, Tielt, 2003.
  • RIGHART H. (Ed.). De trage revolutie. Over de wording van industriële samenlevingen, Meppel en Amsterdam, Open Universiteit, 1994.
  • ROOIJAKKERS G., DRESEN-COENDERS L. & GEERDES M. Duivelsbeelden. Een cultuurhistorische speurtocht door de lage landen, Ambo, Baarn, 1994.
S
  • SCHINKEL W. De nieuwe preventie. Actuariële archiefsystemen en de nieuwe technologie van de veiligheid. In: Krisis. Tijdschrift voor actuele filosofie, 2009.
  • SCHMIDBAUER W. Het angstenboek. Thot, Bussum, 2008.
  • SENNETT R. De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam, 2007.
  • SLAMA A. L'angélisme exterminateur. Essai sur l'ordre moral contemporain, Grasset, Paris, 1993.
T
  • TERPSTRA J. Regulering van de publieke ruimte in Nederland. In: PONSAERS P. & DEVROE E. (Eds.). In: Cahier Integrale Veiligheid 4: Publieke Ruimte. Politeia, Brussel, 2008.
  • TOLLEBEEK J. De ekster en de kooi: nieuwe opstellen over de geschiedschrijving, Bert Bakker, Amsterdam, 1996.
  • TUCHMAN B. De waanzinnige veertiende eeuw. Agon, Amsterdam, 1990.
U
  • UMBERTO E. De grenzen van de interpretatie. Bert Bakker, Amsterdam, 1993.
V
  • VAN DEN BUNT H. & VAN SWAANINGEN R. Van criminaliteitsbestrijding naar angstmanagement. In: MULLER E.R. (Ed.). Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen. Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2004.
  • VAN SWAANINGEN R. Veiligheid in Nederland en Europa; een sociologische beschouwing aan de hand van David Garland. In: Justitiële Verkenningen, 7, 2004.
  • VANHEMELRYCK F. De criminaliteit in de ammanie van Brussel van de late Middeleeuwen tot het einde van het Ancien Régime (1404-1789). Paleis der Academiën, Brussel, 1981.
  • VANHEMELRYCK F. Ellendelingen voor galg en rad, 1400-1800. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1984.
  • VANHEMELRYCK F. Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen. Davidsfonds, Leuven, 1999.
  • VANHEMELRYCK F. Marginalen in de geschiedenis. Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken, Davidsfonds, Leuven, 2004.
  • VANHEMELRYCK F. Misdadigers tussen rechter en beul, 1400-1800. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1984.
  • VINCENT G. Een geschiedenis van het geheim? In: PROST A. & GÉRARD V. (Eds.). Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de eerste wereldoorlog tot onze tijd. Agon, Amsterdam, 1990.
W
  • WELZER H. De klimaatoorlogen. Ambo, Baarn, 2009.
  • WINTER J. & BAGGETT B. 1914-1918. De grote oorlog en de vorming van de twintigste eeuw, Standaard, Antwerpen, 1997.
Y
  • YOUNG J. The Exclusive Society. Social exclusion, crime and difference in late modernity. Sage Publications, London, 1999.

Bijlages[bewerken | brontekst bewerken]

Examen[bewerken | brontekst bewerken]

Lemma-vragen[bewerken | brontekst bewerken]

Deze vragen betreffen de hyperlinks in dit document. Over die personen, gebeurtenissen, definities of jaartallen wordt de student veronderstelt een korte, bondige omschrijving te geven (wie, wat, wanneer, waar...).

A

A good darkie, A Scanner Darkly, abattoir, abortus, absolutisme, achillespees, achttiende eeuw, Adam Smith, aflaat, agrarische samenleving, Albert Speer, Alexis Hody, antrofobie, amendementen, Ancien regime, André Breton, antiglobalisme, antipode, arbeidersklasse, Argus Panoptes, armenhuis, armenwet (voor de uitleg zie de voetnoot in deze tekst), Arthur Japin, attitude, Auschwitz (concentratiekamp).

B

Bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid, Banksy, Barbara Tuchman, Berlijnse muur, Bill of Rights, Blade Runner, boekdrukkunst, Bram Stoker, broeikaseffect, Browning, burgerlijk geweten, burgerlijke ongehoorzaamheid.

C

Caritas, Carl Friedrich Gauss, catastrofe, Charles Darwin, Charles Manson, Chiapas, Christian Dotremont, clochard, Cobrabeweging, Collectieve rituelen, Completen Concilie van Mâcon, conformisme, conquistadores, Constant, contraceptie, contrareformatie, controle- en informatiesamenleving, Copernicus, criminologie, cyborg.

D

Daniel Goldhagen, dansen op de vulkaan, David Van Reybrouck, decadenten, decaloog, decauvillespoor, delinquent, democide, demoniseren, demografische transitie dialectiek, dieetvariatie, disciplineren, domesticatie, Donald Fagen, Donna Haraway, Dracula, Duits Zuid West-Afrika, dystopia, De shockdoctrine. De opkomst van rampenkapitalisme, De stad der blinden, De waanzinnige veertiende eeuw.

E

écriture automatique, Eduard Bohlen, een meesterlijk roofdier, electorale berekening, elektrisch licht, emancipatie, Emile Zola, Engelse Burgeroorlog, Eric Hobsbawm, Erwin Mortier, Essay over het Principe van Bevolking, Europeanisering, Expertisecentrum Maatschappelijke Veiligheid.

F

fauna en flora, feodaliteit, Fernand Braudel, Filippo Tommaso Marinetti flexibele staat, Focale oplossing, Francis Bacon, Francisco Goya, Frankenstein, Frans-Duitse oorlog, Franse Revolutie, Friedrich Engels, Friedrich Nietzsche, futurisme.

G

Galileo Galilei, gated community, Gausscurve, Gavrilo Princip, Geert Mak, gekke koeienziekte, genetische manipulatie, genocide, Georges Bataille, Germinal, geschiedenisles, geschiedenisonderdrukking, geweldsmonopolie, gewoonterecht, Gilles Deleuze, Giorgio Vasari, globaliserende crisis, godsdiensttroebelen, golfoorlogen, governance-trough-fear, gratierecht, grondwet.

H

H.G. Wells, Hans Achterhuis, Hans Boutelier, hecatombe, heksenvervolging, Hendrik Institoris, Herfsttij der middeleeuwen, Het Communistisch Manifest, hiërarchie, hippiecultuur, historicus, historisch besef, Hobbesiaanse oorlog, Holenbeer, holocaust, Huldrych Zwingli.

I

Ideologie; In Europa, In Europa, industriële samenleving, interdependentie, interdependentiegebied.

J

Jacob Sprenger, jager-verzamelaar, Jeremy Bentham, Johan Huizinga, Johannes Calvijn, John Boyd Dunlop, Joost de Damhoudere, José Saramago, Jules Verne en de jaartallen: 313, 732, 1492, 1517, 1666, 1688, 1776, 1789, 1791, 1848, 1914, 1969, 1989.

K

Kalender, kapitalisme, kapstoksamenleving, Karel de Grote, Karl Marx, Katrina (orkaan), Kepler, keramiek, ketter, klimaatverandering, Korea, koude oorlog, kunstmatige intelligentie.

L

L.F. Céline, l’amour fou, laatmoderne risicomaatschappij, l'art pour l'art, leger, lijfstraf, Lodewijk XVI, Lof_(plechtigheid), Lothar von Trotha, Luis Bunuel, lustrum,

M

Maarten Luther, macroniveau, Mafarka le futuriste, Manifeste du Surrealisme, Malleus Maleficarum, Malthusiaanse spanning, Mammoet, Man Ray, manifest, Manifeste du futurisme, Manuel Castells, Marie Antoinette, Marshall McLuhan, Martha van Wetteren, Mary Shelley, Max Weber, mediëvist, medioker, meegaandheid, Menno Simons, menslievende verenigingen, Metten (gebed), Mezo, Michel Foucault, Micro, middeleeuwen, Milan Kundera, mimetisch geweld, Minority Report, miranda warning, Mona Lisa, morele paniek, Mr. Hyde.

N

Nabijheid, nachtwakersstaat, Namibië, Naomi Klein, national guard, nationalisme, natuurlijke toestand, negentiende eeuw, neo-liberalisme, neolithische revolutie, non-conformisme, normaliseren.

O

Offerande, ongeschiktheid, ontdekkingsreizen, onttovering (Weber), oogstfeest , opium van het volk, Otto von Bismarck.

P

P. Hofstede de Groot, paasfeest, paleolithicum, panopticum, panoptische macht, paradigma, paradox, Passendale (slag om), paternoster, Pearl Harbor, phantom risks, Philip K. Dick, Philips Wielant, Picasso’s ‘Guernica’, Pieter Paul Rubens, polarisering, politie, politiehervorming (1998), populisme, postmoderniteit, prepressie en zelfveillance, preventie, priester, priesterbestuur, Prometheus, psychologie.

R

Rasphuis (1596), rationalisme, reconquista, reformatie, renaissance, René Girard, Rene Magritte, repressie, responsabilisering, retoriek, revolutiejaar, rhizomatisch, risicoreductie, robotica, Roman Polański,Romeinse rijk, Rosa Luxemburg,

S

Sabbat, Salvador Dali, Samuel Butler, scheiding der machten, sciencefiction, Sebastian Haffner, sedentair, sekte, Sharon Tate, Sigmund Freud, Slag bij Poitiers, slavernij, Sociaal-Agogisch Werk, sociaal-religieus gedrag, socialiseren, sociologie, soevereine staat, Somme (slag om), sousveillance, Spaanse Armada, Spaanse burgeroorlog, spionage, staatsrecht, staatsveiligheid, Statistics of Democide, statistiek, stemrecht, stigmatiseren, strafrechtelijke inbreuk, subcomandante Marcos, surplus, surrealisme, surveillance, synoptische surveillance.

T

Tachtigjarige oorlog (1568-1648), technofobie, terrorist, textielvariatie, The battle of Seattle, the Great Fire, The Matrix, Thomas Hobbes, Thomas Mann, Thomas Robert Malthus, Thomas-theorema, tienden, tiran, tolerantiesdrempel, Total Recall, Transsylvanië, tweede wereldoorlog, twintigste eeuw.

U

Ulrich Beck.

V

V2-terreur, van Leeuwenhoek, vasten, veiligheids- en samenlevingscontracten met steden en gemeenten (1992), veiligheidsdebat, Verdun (slag om), Vere Gordon Childe, Verlichting (stroming), Versailles (paleis), verzorgingsstaat, vespers, Victor Hugo, Vietnam, Vikingen, Vlaams Blok, volksverhuizingen, voorzorg, vreemdelingenhaat, vroegsignalering, vuurdomesticatie.

W

Walter Benjamin, Weberiaanse machtspiramide, wilde granen, William Gibson, Wittenberg, Wolfgang Amadeus Mozart, Woody Allen.

Z

Zelfbedwang, zelfveillance of zelfcontrole, Zeus, zestiende eeuw, zeventiende eeuw, zinloos geweld, zoutarme dieet, zuiverheid, zwarte zondag (november 1991).

Gallerij[bewerken | brontekst bewerken]

Beroemde Manifesten[bewerken | brontekst bewerken]

Betoogvragen[bewerken | brontekst bewerken]

Betoogvragen zijn kennisvragen die peilen naar samenhangende delen, waarbij de student een 'verhaal' kan vertellen, met een begin, een midden en een conclusie.

  1. De tekst 'Het manifest van de angst' kwam tot stand naar aanleiding van een verjaardagsfeest. Wie schreef de tekst, hoe is de tekst ingedeeld en wat willen de auteurs aantonen?
  2. 'Het manifest van de angst' probeert de geschiedenis van het veiligheidsdenken evoluïtief, multidisciplinair en comparatief te beschrijven. Wat wordt hiermee precies bedoeld?
  3. Wat zijn monocausale geweldsverklaringen en welke kritiek kan je hierop geven?
  4. Leg uit: "De inbedding van de opleiding maatschappelijke veiligheid in een sociaal-agogisch departement heeft vier doelen en wil een focale oplossing vermijden."
  5. Leg uit: "De mens verbergt zijn kwetsbaarheid."
  6. Werk uit: 11.000 jaar terug dwingt de klimaatsverandering het kudderoofdier mens tot een aanpassing. Welke aanpassing? Waar en hoe ontstaan die eerste dorpen?
  7. Waarom vermoeden we dat de priesters voor de krijgers komen en wat zijn de functies van godsdienstige rituelen?
  8. In West-Europa ontstaat na de volksverhuizingen een sedentaire landbouw. Wat is het gevolg van het sociaal-religieuze gedrag en de opgedreven graan- en vleesproductie?

Inzichtsvragen[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de inzichtsvragen toont de student dat hij de materie diepgaand bestudeerde.

  1. Leg uit en toon aan met voorbeelden: "In de toekomst zullen historici schrijven dat de mens rond de millenniumwissel in de ban is van veiligheid, criminaliteit en terrorisme. De obsessie is zo groot dat er sprake is van een nieuw paradigma, stellen Hans Achterhuis en Hans Boutelier."
  2. Wat bedoelen de auteurs met "In de magische, agrarische, onzekere, gewelddadige en symbolische wereld heeft de (gewone) mens nauwelijks greep op de dingen: niet op de dag en nacht cyclus en zeker niet op 'de tijd'."
  3. Leg uit: "Arm en rijk zijn dialectisch verbonden."
  4. Leg uit: "Om zich te beschermen, ontwikkelen de rijken twee veiligheidsmechanismen." En, welke moeilijkheden moeten ze hierbij overwinnen?

Uitvindingen die het leven veranderden[bewerken | brontekst bewerken]

Energiebronnen / Kennisbronnen

Het vuur / kledij
Het sedentaire bestaan
4000 VC.
Het schrift
12de eeuw
De bril
13de eeuw
14de eeuw
Klok
15de eeuw
Boekdrukkunst
16de eeuw
17de eeuw
Telescoop en microscoop
18de eeuw
Stoom
19de eeuw
Elektriciteit
20ste eeuw Kernenergie